Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247

Judul
Sambungan
1. Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247. Kategori: Arsip dan Sejarah > Galeri.
2. Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247. Kategori: Arsip dan Sejarah > Hukum dan Pemerintahan.
Citra
Terakhir diubah: 14-10-2021

Pencarian Teks

Lingkup pencarian: teks dan catatan-kakinya. Teks pencarian: 2-24 karakter. Filter pencarian: huruf besar/kecil, diakritik serta pungtuasi diabaikan; karakter [?] dapat digunakan sebagai pengganti zero atau satu huruf sembarang; simbol wildcard [*] dapat digunakan sebagai pengganti zero atau sejumlah karakter termasuk spasi; mengakomodasi variasi ejaan, antara lain [dj : j, tj : c, j : y, oe : u, d : dh, t : th].

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 1.1 dari 137
Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 1.2 dari 137

HET BOEK DER NAWOLO - PRADHOTO
in het javaansch

Met eene Vertaling en Aanteekeningen.[1]

De kennis der Javaansche wetten, die nog in de Vorstenlanden voor den Inlander in zwang zijn, is niet alleen belangrijk voor de Nederlandsche ingezetenen der Colonie: maar deze kennis is eene nuttige en nu in het Moederland zelfs noodwendige zaak geworden, sedert dat een besluit van Z. Exc. den Minister van Coloniën aan de Koninklijke Academie te Delft een collegie heeft opgerigt, ten einde jonge lieden opteleiden in de kennis van al datgene, wat de dienst van het Nederlandsch Gouvernement op Java naderhand van hen zal kunnen vorderen. Een verblijf

--- 262 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 2 dari 137

van ruim twee jaren op Soerakarta, heeft mij den Javaan dezer gewesten in bijzonderheden doen leeren kennen, waarvan de kennis niet ligt buiten de Vorstenlanden te verkrijgen is, en tevens tot opheldering strekt van vele tot zijn volksbestaan behoorende zaken. In de werken toch van mannen zoo als Valentijn, Raffles en Crawfurd, wier verdiensten, verstand en kunde groot zijn, was het den schrijver, ondanks zijne uitvoerigheid ineen zooveel omvattend bestek, immers onmogelijk, om elk artikel tot in de laatste bijzonderheid te kloven, en alles te boeken, wat de Nederlandsche ingezetene te dezer plaatse dagelijks kan hooren en zien. Deze zoogenaamde kleinigheden zijn het evenwel, waarvan de kennis ons het verband doet inzien inzaken, die anders minder verklaarbaar schijnen. Al wat ik daarvan in de gelegenheid ben geweest te vergaren, acht ik van mijnen pligt ten dienste te stellen van het doel waarvoor Z. Exc. de Minister van Coloniën eene Hoogeschool in het Moederland heeft opgerigt.

Om deze reden heb ik de Nawolo-Pradhoto bewerkt, en van eene Nederduitsche vertaling voorzien, en daarbij die ophelderingen gevoegd, welke het burgerlijke leven der Javanen ons oplevert. Deze

--- 263 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 3 dari 137

aanteekeningen zouden eene grootere uitgebreidheid hebben bekomen, indien de beide werken van den Heer C. F. Winter, waarvan het eene de Regtspleging der onderdanen van Z. H. den Soesoehoennan van Soerakarta,[2] en het andere de Instellingen, gewoonten en gebruiken der Javanen te Soerakarta[3] behandelt, en die beide in het Tijdschrift voor Neêrlands Indië zijn geplaatst, mij niet het grootste gedeelte van den arbeid hadden uitgewonnen, zoodat ik daar, waar eene lange explicatie noodzakelijk zou wezen, volstaan kan met de aanhaling van hetgeen deze verhandelingen er van zeggen. - Ook in taalkundige verklaringen heb ik mij niet meer begeven dan noodig is, omdat dezelve minder hier dan wel in woordenboek en spraakkunst te huis behooren. Ik vrees evenwel in deze wetten eenige dingen, die mij verstaanbaar schenen, voor anderen onopgehelderd te hebben gelaten; doch hiermede is het gelegen even als met vele voorwerpen, waarin alles voor hem die het van nabij beschouwt, duidelijk wezen kan, terwijl het hem moeijelijk valt te onderscheiden, wat of er in datzelfde voorwerp voor iemand, die er duizende mijlen van verwijderd is, duister kan wezen.

Doch, hoe het ook zij, ik hoop het niet te laten

--- 264 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 4 dari 137

bij deze zwakke pogging om iets toe tebrengen tot het nut eener wetenschap, waarvan de bron op Java is. In volgenden arbeid kan ik leveren wat er aan dit werk ontbreekt. Indien deze Nawolo-Pradhoto een gunstig onthaal vindt, dan zal mij dit niet weinig aanmoedigen, om op dezelfde wijze en tot hetzelfde doel ook de Hangger-Sadhoso te bewerken; en zoo lang ik in deze gewesten leef, zal mijn tijd en mijne studie niet anders gewijd zijn, dan aan hetgeen er met de oprigting dier Hoogeschool te Delft in 't belang dezer schoone Colonie bedoeld wordt.

Soerakarta 12 Dec. 1843.

--- [1] ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 5 dari 137

Sêrat Nawala Pradata.

--- 2 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 6 dari 137

Pèngèt, nawalaningsun Kangjêng Susuhunan Pakubuwana Senapati ing Ngalaga Ngabdurrahman Sayidin Panatagama, ingsun gadhuhakên marang kawulaningsun Si Ngabèi Amongpraja.

Marmane Si Ngabèi Amongpraja, ingsun gadhuhi nawalaningsun. Dene ingsun gawe kawulaningsun jêksa ana ing pradataningsun. Iku ingsun andikakakên ambênêri marang sakèhe kawulaningsun ingkang padha aparapadu. Iku Angabèi Amongpraja, sira anganggoa ingkang têmên-têmên, lan ingkang rêsik, sarta dèn eklas atinira, lan sakancanira jêjênêng lawang Sarayuda kabèh. Iku ingsun andikakakên ambênêri, marang sakèhe kawulaningsun ingkang aparapadu, kajaba kang munggah ing khukum. Lan ingkang mêtu saka ing wisesa, lan ingkang kajaba awit salakirabi, iki rupane, begal, maling, bradhad, colong, cêlêr, juput, utang-apipotang, aku-ingaku, gadhe-ginadhe, titip-tinitipan, [titi...]

--- 3 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 7 dari 137

[...p-tinitipan,] sêlang-sinêlang, obong omah, kang padha alaku maling, apa sapêpadhane, ingkang padha alaku cidra.

Lan sarupane kawulaningsun, gêdhe cilik bawah ing Surakarta Adiningrat, kabèh wong sajroning nagara, ingkang padha utang-apipotang, gadhe-ginadhe, silih-sinilihake, titip-tinitipan, padha anganggoa cêcêkêlan layang. Yèn bocah ingsun kang lumaku ing gawe mantri sapandhuwur, padha anganggoa layang sarta pratăndha cap. Dene bocah ingsun sangisoring mantri, layange iya anganggoa tăndha tangane dhewe-dhewe, lan tăndha tangane sêksine wong loro. Samangsane ora nganggo cêcêkêlan layang, kongsi dadi prakara, anggugat marang pradata, tanpa dadia pêpadone. Dene kawulaningsun kang padha alaku dagangan, adol-tinuku ana ing pasar, iku yèn dagangane dituku, awêrana diutang marang kancane padha bakul utawa ing

--- 4 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 8 dari 137

liyane, iku padha asêksia marang ing tandhane, kang anguwasani ing pasar kono, utawa asêksia marang padha bakul. Yèn sêpi salah sawijine, kongsi dadi prakara, iya ora dadi pêpadone.

Mênawa ana kawulaningsun aparapadu, alêlawanan lan wong kasultanan, iya ingsun anggêri, kala rama patêmon lawan eyang sultan ana ing Jatisari, iku saprene, dadia pêpadone, sadurunge Pajatisari ora dadi pêpadone.

Kaya mêngkono manèh, lamun ana wong apadu alêlawanan lan wong Kamangkunagaran iya ingsun anggêri, kala rama têdhak marang Salatiga, karo uwa Adipati Mangkunagara, iku saprene dadia pêpadone, yèn sadurunge Pasalatiga, ora dadi pêpadone.

--- [265] ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 9 dari 137

HET BOEK DER NAWOLO - PRADHOTO

--- [267] ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 10 dari 137

Nawolo - Pradhoto (1).

Lees (2) en Let op: deze Wetsbepalingen (3) van Z. H. den Soesoehoenan Pakoe-Boewono Senopati Hingngalogo Ngabdoerrahman Sajidhin Pannotogomo, stel ik in handen van mijnen onderdaan Si Ngabehi Hamong - Prodjo (4).

Deze mijne wetsbepalingen stel ik u in handen, omdat ik u tot Opper-fiskaal in mijne Pradhoto benoem, en u daarbij gelast alle voorkomende geschillen onder mijne onderdanen te regelen. Hierin, Si Ngabehi Hamong-Prodjo, moet gij metde grootste trouw en naauwgezetheid te werk gaan, en ootmoedig van harte wezen, gij en uwe medeleden de Onderfiskaal (5), de Kori (6) en Sorojoedho (7). Dus beveel ik u over de geschillen mijner onderdanen uitspraak te doen, uitgezonderd in zaken, welke naar de Soerambi (8) moeten opgezonden worden; of die van 's Keizers genade (9) afhangende zijn; of die welke tot het huwelijk betrekking hebben. De aan u overgelatene zaken bestaan in: straatrooverij; diefstal in huis; veerooverij; dieverij in 't algemeen, of door iets heimelijk weg te slepen, of door het te ontfutselen: alsmede in zaken tusschen schuldenaar en schuldeischer; tusschen lieden die zich dezelfde zaak toeeigenen; voorts

--- 268 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 11 dari 137

in het geven en nemen van een pand; in 't in bewaring geven en nemen van goederen; in 't in leen geven en nemen van goederen; in brandstichting met dieverij gepaard, en in dergelijke dingen die op eene verraderlijke wijze geschied zijn.

Dus, alle mijne onderdanen, zoowel grooten als kleinen, onder Soerakarta Hadhiningrat, en alle menschen binnen de Hoofdplaats, schuldeischers en schuldenaars; zij die iets in pand geven of nemen; die te leen geven of nemen; die in bewaring geven of nemen; deze allen moeten daarvan het schriftelijk bewijs in handen hebben. Maar zoo het een ambtenaar van den rang van Mantri of daarboven (10) is, dan moet het schriftelijk bewijs van zijn zegelmerk voorzien wezen; en ook het schriftelijk bewijs van ieder' ambtenaar, beneden den rang van Mantri, moet zijne eigene handteekening voeren, mitsgaders die van twee getuigen. En ingeval men in dier voege geen geschrift in handen heeft, en men met elkander daarover in geschil rakende, zich bij de Pradhoto komt beklagen, dan mag er geen geding over plaats hebben. -Wat de kleine kramers, koopers en verkoopers op de markt betreft, deze moeten, wanneer zij hunne koopwaren aan kameraden of aan andere menschen op crediet verkoopen, daarbij den Tondo (11), die op de markt aldaar het opzigt heeft, of een' hunner medekooplieden tot getuige nemen; en zoo hier noch de een noch de andere bij aanwezig is, zoodat er een geschil van ontstaat, dan zal er geen geding mogen plaats hebben.

Indien een mijner onderdanen in geschil is met eenen

--- 269 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 12 dari 137

onderdaan van den Sultan, dan bepaal ik daarbij, dat slechts die geschillen plaats mogen grijpen, welke na de ontmoeting van mijnen vader met mijnen grootvader (12) den Sultan te Djatisari (13) ontstaan zijn. Geen geding van vroegeren tijd afkomstig zal er bestaan mogen.

En eveneens, wanneer iemand een geschil voert met eenen persoon uit het gebied van Mangkoe-Negoro, dan bepaal ik daarbij, dat slechts die geschilen voortgang kunnen hebben, die ontstaan zijn sedert den tijd dat mijn vader zich naar Salatiga (14) tot mijnen oom (12) Hadhi-Pati Mangkoe-Negoro begaf. Geen geschil, van vroegeren tijd herwaarts, moge plaats hebben.

Prakara ping 1.

Sakèhe ingkang padha aparapadu, marang ing pradata, [prada...]

--- 5 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 13 dari 137

[...ta,] utawa marang ing surambi, lamun putra santananingsun, utawa nayakaningsun, bupati, kaliwon sapêpadhane, aduwe prakara, anggugat marang pradata, utawa munggah ing surambi, apadene marang kapatihan, ora ingsun lilani, yèn sebaa dhewe. Ingsun lilani yèn awakila, layang sarta nganggo pratăndha cap, kagawa marang wakile wong kang dadi pitayane. Dene yèn digugat apa sawêwangsulane, iya kamota ana sajroning layang sarta anaa pratandhane cap. Apadene kabênêr supata, putra santananingsun utawa bupati kaliwon sapêpadhane mau kang padha wakil, ana ing surambiningsun. Dene wakile iku ora ingsun lilani yèn nganti nyăngga supata.

Artikel I.

Wanneer een kleinzoon of verdere bloedverwant des Keizers, een lid van den rijksraad (1), een Boepati (2), Kliwon of daarmede gelijkstaand persoon eene zaak heeft, waarover hij zich bij de Pradhoto beklagen wil, of welke hij naar de Soerambi of Balemangoe (3) opzenden wil, dan is het hem niet vergund in persoon aldaar te verschijnen; maar wel sta ik hem toe, zich aldaar te laten vertegenwoordigen door eenen vertrouwden zaakwaarnemer, wien hij zijne zaak in eenen brief, van zegelmerk voorzien, medegeeft (4). En als hij zelf de gedaagde is, dan moet zijn antwoord ook in een' gestempelden brief vervat zijn. Maar een kleinzoon of verdere bloedverwant van den Keizer, een Boepati, Kliwon en daarmede gelijkstaand persoon,

--- 270 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 14 dari 137

die zijne zaak door een' ander' laat waarnemen, zal evenwel verpligt zijn, zelf in de Soerambi te zweren, vermits zijn zaakwaarnemer niet bevoegd is om dien eed voor hem op zich te nemen.

Prakara ping 2.

Anadene rajamal, potang-apipotang, gadhe-ginadhe, sêlang-sinêlang kang patut munggah ing surambi, iya sira unggahêna ing khukum. Dene

--- 6 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 15 dari 137

yèn gugat rajapêpati, lan rajatatu, ingkang patut munggah ing khukum, iya sira unggahna ing khukum. Kang ora patut munggah ing khukum, uwisa dening sira lan Si Adipati Sasradiningrat. Dene yèn wong anjarah-rayah, ngobong omah, apaprangan desa lan rajapati, ingkang padha awit têka wisesa, sapêpadhane, iku Si Adipati Sasradiningrat ingkang ambênêrana. Anadene wong apadu salakirabi, kaya talak wasiyat waris, mas kawin nipkah sapêpadhane, lan rajapêpati lan rajatatu, ingkang sêpi têka sabab, iya si pangulu ingkang angukumana, sarta aja pêpeka, lan aja kêna mêmanising ruba, miwah anglêlawas padu. Iku ingsun wangêni lawas-lawase ing 3 sasi, măngka durung rampung sabab ana pakewuhe, nuli Si Ngabèi Amongpraja, unjuka uninga ing ingsun. Dene yèn alêlawanan padu lan wong kasultanan, yèn gugate wis têka ana ing pradataningsun, iku anuli rampungana

--- 7 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 16 dari 137

tumuli. Dene yèn ana pakèwuhe, ingsun anggêri lawas-lawas ing 3 sasi yèn ora bisa ngrampungi ing sajroning 3 sasi Si Ngabèi Amongpraja ingsun patrapi dhêndha 50 reyal, lan sakancane kabèh. Anadene gugat rajapêpati, ingkang ora ingsun dadèkake, iki rupane, yèn ana wong tatu utawa mati, apaprangan desa ambêbaluhi, wong kang ora olèh parentah, ora dadi panggugate. Dene yèn tatu utawa mati, ingkang olèh parentah, yèn ana ali warise kang ora narima, mulura gugate, munggah ing surambi.

Art. II.

Twistzaken over goederen, en die welke tusschen schuldeischer en schuldenaar voorkomen, alsmede die, welke in het geven en nemen van een pand, of in 't in leen geven of nemen eener zaak bestaan, en waarmede het zoodanig gesteld is, dat zij tot het regtsgebied der Soerambi behooren, -deze moet gij naar de Soerambi opzenden (1); en heeft er eene aanklagt plaats van moord of verwonding, die ook aan de Soerambi toekomt, -ook deze zult gij derwaarts opzenden. Maar wanneer zij de Soerambi niet aangaan, -dan moet gij en de Rijksbestierder Sosro-dhining-ngrat (2) dezelve afdoen. Roof, brandstichting, dhesa-oorlog en moord en dergelijke zaken, die met geweld gepleegd zijn (3), daarover velle de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat het vonnis. Geschillen tusschen man en vrouw, zoo als betreffende den trouwband, het testament, nalatenschap, huwelijkspand, het onderhoud 't welk de man aan zijne vrouw geven moet, en dergelijke zaken: en moord en verwonding, waarvan geene aanleiding bekend is, -daarover vonnisse de Hoogepriester, zonder nalatigheid, zonder voor omkooping vatbaar te zijn, en zonder het geschil slepende te houden. Hiervoor bepaal ik eenen tijd van niet langer dan 3 maanden; en is de zaak om reden

--- 271 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 17 dari 137

van voorkomende moeijelijkheden dan nog niet afgedaan, dan moet Si Ngabehi Hamong-Prodjo er mij onmiddelijk van verwittigen.

Wanneer er iemand in geschil tegen eenen onderdaan van den Sultan is, en de aanklagt voor de Pradhoto is geschied, dan moet gij zulks ten spoedigste afdoen; en zoo er zich moeijelijkheden opdoen, waarvoor ik u den tijd van 3 maanden bepaal, en gij de zaak binnen deze 3 maanden niet kunt eindigen, dan zal ik aan Si Ngabei Hamong-Prodjo en aan alle zijne medeleden eene boete van 50 rejalen opleggen.

Maar aanklagten van moord, welke ik vernietig, bestaan daarin, wanneer de gewonde of gedoode eenen dhesa-oorlog heeft gemaakt, of daarin de behulpzame hand geboden heeft, zonder een beambt of daartoe geregtigd persoon te zijn. doch als de gedoode of gewonde een daartoe geregtigd persoon was, en als zijne bloedverwanten er niet in berusten, dan ga de aanklagte door en worde naar de Soerambi opgezonden.

Prakara ping 3.

Anadene kawulaningsun, ingkang padha alêlungan, ingkang padha alaku dagang, miwah kawulaningsun kang padha lumaku ing gawe, yèn anginêp desa-ingadesa, anginêpa ing omahe lêlurahe, utawa bêbêkêle, anadene omahe [omah...]

--- 8 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 18 dari 137

[...e] sosorane, miwah omahe kaume. Poma iku dèn rêksaa marang wong desa kang kainêpan iku. Yèn kawulaningsun kang lumaku gawe, dèn rêksaa salawase. Dene kang ora lumaku gawe, dèn rêksaa sadina sawêngi. Măngka kamalingan kang kainêpan anêmpuhana tribaga, anêmpuhana kang rong duman, ananging kanthia supata ing karo-karone, kang kamalingan karo kang kainêpan, asupataa lan wong bumi kabèh. Yèn padha olèh titik, mulura pêpadone, tatêmpuh tribaga muliha marang kang anêmpuhi. Yèn luwih panginêpe sadina sawêngi, sabab kaputungan laku, iya mêksiha dèn rêksaa, utawa dèn tulungana tumindake marang bumi liyan. Yèn ora kaya mêngkono măngka kamalingan, iya katêmpuhan kaya kang dhingin-dhingin iku mau patrape. Dene yèn ana lurah bêbêkêle, atawa sosorane, miwah kaume, [kau...]

--- 9 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 19 dari 137

[...me,] măngka anginêp omahe wong cilik, yèn kamalingan kaelang-elangan, iku ingkang kainêpan ora katêmpuhan, sabab kainane dhewe, ingkang kainêpan supatanana, manawa panggawene dhewe. Dene yèn sêpi lurah bêbêkêle, utawa kaume, apadene sosorane, iya anginêpa omahe wong cilik, iya dèn rêksaa ing wong sadesa kono, yèn kamalingan kaelang-elangan, iya katêmpuha ing wong desa kono, kaya kang wus muni ngarêp iku mau patrape. Dene yèn kamalingan kang duwe omah, iya awèha pratela marang kang anginêp. Yèn katêmu nyinane, nuli kang nginêp anêmpuhana sakawit, sarta kang kaelangan supatanana, manawa angrubagini, yèn wis ili, kang kaelangan awèha wêruh ing parentah, sarta nyinane dèn cêkêla. Anadene kaliwon sapandhuwure, yèn anginêp ing desa-ngadesa, [desa-ngade...]

--- 10 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 20 dari 137

[...sa,] iku lurah bêbêkêle pasraha omahe, dene yèn kamalingan, ora katêmpuhan, nanging kang duwe omah sarta wong bumine kabèh padha asupataa, sarta anatabana, yèn katêmu nyinane, nuli nyinane dèn cêkêla, lan kang kainêpan anêmpuhana sakawit. Yèn wis ili durjanane katura ing parentah, nanging kang kaelang-elangan asupataa, manawa angrubagini. Lan maninge manawa ana wong nginêp, măngka kataton katonjokan, tatu utawa mati, katêmpuha marang wong bumi desa kabèh sanggone kang kainêpan iku, yèn mati 50 reyal dhêndhane, yèn tatu dhêndhane 25 reyal, sarta padha dèn titika ingkang agawe ala iku, yèn olèh titik angaturana uninga ing parentah, dhêndhane balia, mulura pêpadone. Dene patrape dhêndha iku, sira bobota gêdhe cilike gêmah rusake bumi desane. Apadene yèn

--- 11 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 21 dari 137

ana kawulaningsun alêlungan, lumaku bêngi, măngka anginêp saênggon-ênggone, yèn kabegalan utawa kamalingan, iku ora katêmpuh marang wong bumi desa gone kabegalan mau, sabab iku kainane dhewe. Dene yèn bisa angarani wong, iku mulura pêpadone.

Art. III.

Indien een reiziger, koopman of ambtenaar in de eene of andere dhesa komt te vernachten, dan vernachte hij ten huize van den Loerah of Bekkel (1) of ten huize van genen daarbeneden, often huize van den Kahoem (2). Daarbij bepaal ik, dat hij door het volk der dhesa, alwaar hij vernacht, opgepast worde. Is hij in dienstbetrekking, dan worde hij opgepast, zoo lang hij daar te vertoeven heeft. Is hij niet in dienstbetrekking, dan worde hij slechts één dag

--- 272 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 22 dari 137

en één nacht opgepast. Wordt hij bestolen, dan moet zijn huisvester hem 2/3 gedeelte van de waarde vergoeden, waarij tevens zoowel van den bestolenen als van den huisvester en van alle de menschen dier dhesa de eed moet afgenomen worden. Indien men naderhand den dief of het gestolene goed op het spoor komt (3), dan hebbe de aanklagt plaats; en het in vergoeding gegevene deel worde den vergoeder teruggegeven. Indien hij langer dan 24 uren verblijft, om reden van oponthoud in zijne reis, dan moet hij de oppassing blijven genieten, of geholpen worden om zich naar een ander oord of plaats te begeven. Indien aldus niet geschied is, en wordt hij bestolen, dan zal die dhesa, even zoo als boven gezegd is, er voor aansprakelijk gesteld worden, en haar hetzelfde worden opgelegd. Maar indien er indie dhesa een Loerah of Bekkel of iemand van minderen rang of een Kahoem is, en als de reiziger ten huize van den kleinen man gaat vernachten, en alsdan door diefstal eenige schade komt te lijden; dan zij de man, bij wien hij vernacht heeft, er niet aansprakelijk voor, omdat het aan eigene onvoorzigtigheid te wijten is. De huisvester hebbe slechts te zweren, dat hij er niet aan dadig is. - Indien er te dier plaatse noch Loerah noch Bekkel noch Kahoem, noch iemand van minderen rang is, zoodat hij zijnen intrek bij den kleinen man moet nemen; dan moet hij door de lieden dier geheele dhesa opgepast worden; en wordt hij bestolen of benadeeld, dan zullen alle die menschen er aansprakelijk voor wezen, en zich eveneens aan het bovenbepaalde moeten onderwerpen.

--- 273 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 23 dari 137

Maar indien de huisvester zelf bestolen wordt, dan geve hij er zijnen gast kennis van; en wordt er bij dezen een spoor of teeken van aangetroffen (3), dan hebbe deze gast er de geheele waarde van te vergoeden, en de bestolene moet alsdan met eede verklaren, dat hij de waarde van het gestolene goed niet te hoog opgeeft. Wanneer nu dit is afgedaan, dan geve de bestolene er wijders aan de Regering (4) kennis van, waarbij het gevondene stuk van het gestolene goed haar moet in handen worden gegeven. -Wanneer een Kliwon of ambtenaar van hoogeren rang in de eene of andere dhesa vernacht, dan moet de Loerah of Bekkel dier plaats hem zijne woning afstaan, en zal er niet aansprakelijk voor wezen, als hij bestolen wordt. Maar de eigenaar van het huis en de lieden dier dhesa zullen moeten zweren, en men zal huisonderzoek laten doen (5). Wordt er dan een stuk van het gestolene gevonden, zoò worde zulks in bewaring genomen, terwijl de huisvester de geheele waarde vergoeden, en de bestolene zweren moet, dat hij de waarde niet te hoog opgeeft. Is zulks afgedaan, dan moet de misdadige aan de regering worden overgeleverd. -Voorts indien iemand ergens vernacht, en aldaar in huis wordende aangevallen, gewond of gedood wordt, dan zal de geheele bevolking dier dhesa, waar ter plaatse hij ook vernacht hebbe, er aansprakelijk voor gesteld worden. Is hij gedood, dan zij de boete 50 rejalen; en in geval van verwonding 25 rejalen; en daarbij zijn allen gehouden den misdadige optesporen, en, wanneer zij hem op het spoor zijn,

--- 274 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 24 dari 137

daarvan aan de regering kennis te geven: het geld der betaalde boete worde den betaler teruggegeven, en het proces hebbe zijn' loop. Bij het opleggen dezer boete moet gij de meerdere of mindere uitgebreidheid, de bloei of het verval der dhesa in aanmerking nemen. -Maar indien een reiziger des nachts op weg gaat, en hier of daar den nacht doorbrengende, door straatroovers of dieven wordt afgezet, dan zullen de menschen der dhesa, ter plaatse waar hij afgezet is, daar niet aansprakelijk voor wezen, omdat het aan zijne eigene onvoorzigtigheid te wijten is. Als hij evenwel den misdadige noemen kan, dan hebbe het proces zijnen loop.

Prakara ping 4.

Anadene yèn ana wong kabegalan, nuli anjaluka tulung marang wong bumi desa, ingkang pêrak gone kabegalan, nuli aja tan ora wong bumi desa padha atêtulunga, sarta dèn laria kalawan titir. Yèn ora olèh lari, katêmpuha marang wong bumi desa gone kabegalan iku, padha anêmpuhana tribaga, kang rong duman dadia tatêmpuhe, sarta akanthia supata ing karo-karone, kaya tindaking supata kamalingan iku mau, manawa angrubagini, utawa panggawene wong bumi desa.

--- 12 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 25 dari 137

anadene wong bumi desa yèn ora gêlêm nulungi marang gone wong kabegalan iku mau, nuli kang kabegalan asêsaida marang măncapat măncalimane. Yèn ora gêlêm anampani pisaide, iku sira dhêndhaa salawe reyal, dhêndhane katura ing parentah. Dene yèn olèh lari dèn cêkêla durjana iku marang wong bumi desa, sartane wong kang padha têtulung. Yèn kacêkêl urip anuli kapasrahna marang wong kang kabegalan, yèn băngga sira wisêna, yèn ana panggugate ali warise ingkang mati ambegal iku mau, tanpa dadia panggugate. Dene yèn malêbu desa-ingadesa durjana begal iku mau, iya padha dèn jaluka marang lurah bêbêkêle ing desa kono kang dèn lêboni iku mau. Dene lurah bêbêkêle ing desa kono, nuli enggal angulungêna bêbandan. Dene yèn dèn kukuhi, sira canthèlna inggat ilange, sarta sira

--- 13 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 26 dari 137

asaida marang măncapat măncalimane bumi desa kang ngukuhi iku mau, sarta katura ing parentah.

Art. IV.

Indien iemand door straatroovers wordt aangedaan, dan roepe hij de hulp in van de menschen der dhesa, in de nabijheid der plaats waar hij is afgezet; en deze moeten niet nalaten hem te hulp te komen, en den roover met't sein van den titir (1) op de hielen te volgen. Kan hij niet op het spoor worden gekomen, dan zullen de lieden der dhesa, waar deze straatrooverij is voorgevallen, er aansprakelijk voor staan, en 2/3 gedeelte van het gestolene moeten vergoeden, terwijl er van beide kanten op dezelfde wijze zal gezworen worden, als in 't geval der bovengenoemde diefstallen, dat er niet te hoog wordt opgegeven, en dat de bevolking der dhesa er onschuldig aan is. Maar wanneer het dhesa - volk niet te hulp wil komen op de plaats waar de straatrooverij gepleegd wordt, dan zal de geplunderde [ge...]

--- 275 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 27 dari 137

[...plunderde] man hiervan aangifte doen aan de omliggende dhesa's (2); en als zij deze aangifte (3) niet willen aannemen, dan zult gij dezelve voor 25 rejalen in de boete slaan, welke boete aan de regering moet worden ingeleverd. Wijders, wanneer men den schelm op het spoor is, dan moet hij door de dhesa - lieden en door diegenen, die hen helpen, gegrepen worden; en levend gegrepen zijnde, vervolgens aan den man, dien hij geplunderd heeft, overgeleverd worden. Stelt hij zich te weer, dan make men hem af. -Indien nu debloedverwanten van den gedooden straatroover zich daarover komen beklagen, zal deze aanklagt niet worden aangenomen. En zoo deze straatroover in de eene of andere dhesa binnenkomt, dan moet hij van den Loerah of Bekkel der dhesa, waar hij is binnengekomen, teruggevorderd worden, terwijl de Loerah of Bekkel dier dhesa verpligt is, hem dan aanstonds gebonden uitteleveren. Maar als deze den roover aldaar weigert uitteleveren en hem verbergt of achterhoudt, zoo stelle gij hem verantwoordelijk (4) voor de ontvlugting of ontsnapping van dien roover, late er aangifte van doen aan de omliggende dhesa's dier dhesa, waar de schuldige verborgen wordt, opdat de zaak aan de regering worde medegedeeld.

Prakara ping 5.

Lan maninge mungguhing ubaya, têkane wong kang ginugat, têkane ing pradataningsun, iku ingsun anggêri, yèn tanah Pajang Sukawati ing sajroning rangkah, lawase wolung dina, dene tanah Pajang Sukawati ingkang sajabaning rangkah, satêngah sasi, yèn tanah Mataram tanah Gunung Kidul, sêsasi, tanah Bagêlèn tanah sajabane rangkah, patang puluh dina, yèn tanah Banyumas tanah măncanagara, sèkêt dina. Yèn ora têka ing sawêwangêningsun iki, nuli awèha ubaya ing têlung pratikêl. Yèn ora têka ing têlung pratikêl kono, yèn gugat rajamal, sira dhêndhaa têlung reyal, yèn gugat rajatatu, sira dhêndhaa patang reyal, yèn gugat rajapati, sira dhêndhaa limang reyal. Yèn têka, sira adua. Lamun [Lamu...]

--- 14 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 28 dari 137

[...n] ingkang anggugat ora têka, sira ubayanana lubar, yèn ora têka ing têlung pratikêl, lulusa lubare. Lan sarupane kawulaningsun ingkang sinêrêg, măngka lagi lêlungan anglakoni ayahaningsun, iya dèn antèkêna.

Art. V.

Ten opzigte der aanmaning (1) bepaal ik: indien iemand gedaagd is om voor de Pradhoto te komen, zoo verleen ik hem daartoe, indien hij in het land van Padjang en Soekowati, binnen de grenzen der

--- 276 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 29 dari 137

hoofdplaats, te huisbehoort, den tijd van 8 dagen: eene halve maand, indien hij buiten de grenzen woont: eene maand, indien hij in 't land van Mataram (2) of van het Zuidergebergte woont: 40 dagen, indien hij in 't land van Bagelen en Djaban-rangkah woont: en 50 dagen, indien hij in dat van Banjoemas en andere Montjo-negoro te huis behoort. En wanneer hij binnen den door mijbepaalden tijd niet komen wil, dan geve men hem voor 3 termijnen of achtereenvolgende zittingdagen eene tweede aanmaning van te verschijnen: en indien hij binnen deze drie zittingdagen nog niet verschenen is, dan sla gij hem in eene boete (3), van 3 rejalen, indien het eene aanklagt over goederen is; van 4 rejalen, indien het eene aanklagt van verwonding is; van 5 rejalen, indien het eene aanklagt van moord is. Wanneer hij dan komt, zoo neme gij hem met zijne tegenpartij in 't verhoor. Maar als de aanklager zelf niet komen wil, zoo make gij hem door eene aanzegging bekend, dat de zaak als afgeloopen zal beschouwd worden (4); en zoo hij binnen drie zittingdagen niet komt, dan blijve de zaak ook voor geeindigd. Maar zoo een mijner onderdanen tegen eenen bepaalden tijd gedagvaard is, terwijl hij zich nog op reis bevindt om voor mij in dienst eene boodschap (5) te verrigten, dan zal er op zijne terugkomst moeten gewacht worden.

Prakara ping 6.

Anadene yèn ana wong minggat sajroning sêrêgan, katêmpuha marang kang duwe momongan, enggal anggolèkana titik marang wong kang minggat iku mau, iku ingsun anggêri têlung sasi. Yèn ora katêmu, iku sira dhêndhaa, anadene dhêndhane ingsun anggêri, yèn wadana satus reyal, yèn mantri jaba salawe reyal, yèn mantri jêro rong puluh reyal, anadene kawulaningsun wong cilik, sapuluh reyal, sarta sira prayogaa patrape dhêndha iku. Yèn ingkang minggat iku katêmu marang wong kang anggugat utawa katêmu marang wong liya, [li...]

--- 15 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 30 dari 137

[...ya,] ingsun ganjar saparoning dhêndha, mulura pêpadone. Yèn katêmu marang kang duwe momongan, dhêndhane balia. Yèn minggat sajêrone dèn ugêri, yèn katêmu marang wong liyan, iya kaya tindake kang minggat sajroning sêrêgan iku mau, nanging ingkang anggugat padha awèha prabeyaning padu. Yèn ora katêmu dadia bêburoning parentah, lan dadia bêburone ingkang anggugat. Dene yèn minggat sadurunge katiban layang sêrêgan, ora katêmpuh ingkang duwe momongan, nanging awèha layang buran marang ingkang anggugat, yèn katêmu mulura pêpadone. Dene yèn minggat ana sajroning piranti, kang wis kaukum katrap kisas, iku ingkang rumêksa sira patrapana dhêndha sèkêt reyal.

Art. VI.

Indien iemand in den tijd, tusschen zijne oproeping en eerste verschijning verloopende, wegloopt, dan

--- 277 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 31 dari 137

worde het hoofd, waaronder hij staat (1), er voor aansprakelijk gesteld, en verpligt dien gevlugte ten spoedigsteoptesporen. Daartoe verleen ik den tijd van 3 maanden. En zoo hij binnen dien tijd hem niet vinden kan, dan worde hij in eene boete geslagen, welke ik aldus bepaal: op 100 rejalen, indien hij een Wedhono; op 25 rejalen, indien hij een buiten-Mantri; en op 20 rejalen, indien hij een binnen-Mantri is; doch op 10 rejalen, indien zijn hoofd slechts een klein man, dat is minder dan Mantri, is. En ie het opleggen dezer boete handele gij naar uw bestn weten. Wanneer de gevlugte door zijne aanklager of door een' ander' man gevonden wordt, dan schenk ik dezen de helft der boete tot belooning: en vervolgens ga het proces zijnen gang. Indien hij door zijn hoofd gevonden wordt, dan krijge deze het geld zijner boete terug. Indien hij na den tijd, waarop de tegen hem ingebragte aanklagt is opgeteekend, wegloopt, een door een' ander' man gevonden wordt, dan word er op dezelfde wijze gehandeld als in 't geval dat hij, na gedagvaard te zijn, gevlugt was; maar dan betale de aanklager de onkosten van het proces. Indien hij niet gevonden wordt, dan worde hij door de regering en door zijnen aanklager achternagejaagd. Doch indien hij wegloopt, vóórdat hem een brief van dagvaarding gezonden is, dan zal zijn hoofd er niet aansprakelijk voor wezen. Maar dan geve gij eenen brief van achternajaging aan zijnen aanklager; en zoo hij gevonden wordt, dan ga het proces zijnen gang. En wanneer het een ter dood veroordeelde is, die uit de gevangenis

--- 278 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 32 dari 137

of boeijen ontsnapt, dan hebbe gij diens oppasser of wachter eene boete van 50 rejalen opteleggen.

Prakara ping 7.

Anadene patrape wong sinêrêg iku, yèn ora kuwasa mêtoni, sabab lagi kalaran, [kala...]

--- 16 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 33 dari 137

[...ran,] iya lurah bêbêkêle ingkang anggotonga marang ing pradatan. Yèn lurah bêbêkêle lagi kalaran, iya ingsun wênangake, yèn sulura angladèkna marang pradata. Dene prakara panjinging sêksi, yèn wis nyata iku têtêp ing gugate sêksi, sira brêsihana lawan supata.

Art. VII.

Wanneer een gedagvaarde niet in staat is om uittekomen, om reden van ongesteldheid, dan moet zijn Loerah of Bekkel hem naar de Pradhoto laten dragen. En indien zijn Loerah of Bekkel daartoe ook te ziek is, dan magtig ik hem iemand in zijne plaats te stellen, om den gedagvaarde aan de Pradhoto uitteleveren. En wat de geldigheid der getuigen betreft, zoo moet gij de getuigen, wanneer hunne verklaring wezenlijk met de aanklagt overeenstemt, nog daarenboven met eenen eed zuiveren.

Prakara ping 8.

Lan sakèh wong kang padha kaelang-elangan, kabegalan katonjokan sapêpadhane iku kabèh, kaya ta jarah rayah, candhak cêkêl, iku padha asaida ing pradataningsun, iku ingsun anggêri patang puluh dina. Yèn ora sêsaid sajroning patang puluh dina, awusana olèh titik, ora dadi panggugate. Dene wong sêsaid ing pradata iku, padha mêtua ing lurah bêbêkêle, yèn ora mêtu têka lurah bêbêkêle, ora dadi pisaide. Nanging lurah bêbêkêle miwah lawange, aja wani-wani anglêlawas [a...]

--- 17 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 34 dari 137

[...nglêlawas] utawa anyênyuwe. Yèn ana wani anyênyuwe, yèn pisaide raja mal, ingsun dhêndha rong puluh reyal, yèn pisaide rajapêpati, ingsun dhêndha têlung puluh reyal, sarta mulura pêpadone, sanajan luwiha pisaide têka wêwangên ingsun. Olèhe ora sêsaid, sabab dèn sikara marang lurah bêbêkêle utawa marang lawange, ing ngêndi ênggone kang makewuh iku, ingsun wêsiasat kang luwih abangêt.

Art. VIII.

Een ieder, die door roovers op weg of in hnis aangevallen zijnde, of op de eene of andere wijze door plundering of door aanhouding en in beslagneming eenig verlies komt te lijden, - hebbe zulks aan de Pradhoto aantegeven, binnen den door mij bepaalden tijd van 40 dagen. Indien hij niet binnen die 40 dagen aangifte doet, en naderhand den dader op het spoor komt, dan kan zijne aanklagt niet meer worden aangenomen. Alwie iets bij de Pradhoto wil aangeven, moet znlks[4] langs den weg van zijnen Loerah of Bekkel doen; zoo niet, dan zal zijne aangifte niet aangenomen worden. Maar dezen Loerah, Bekkel of Lawang is het op straf verboden, de zaak te rekken of slepende te houden: en waagt hij zulks,

--- 279 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 35 dari 137

dan leg ik hem eene boete op van 20 rejalen, in geval van aangifte over goederen; van 30 rejalen, als het eene aangifte van moord is; en het proces ga zijnen gang, niettegenstaande de aangifte na den door mij bepaalden tijd geschiede. En wanneer iemand geene aangifte doen kan, omdat hij daarin door zijnen Loerah, Bekkel of Lawang gedwarsboomd wordt, dan zal ik hem, wie hunner het ook zij, die deze moeijelijkheden maakt, tenzwaarste straffen.

Prakara ping 9.

Anadene gêgantungane wong apadu, ingkang gugat amêtokna saparoning têrka, sarta dene ingkang ginugat amêtokêna satêrkane. Yèn ingkang ginugat ora duwe pikalahe, iku ingsun lilani yèn adola rajaduwèke dadia pikalahe. Yèn wis anyukupi, nuli pasrahêna marang ingkang mênang, sirnaa potange. Yèn kurang lulusa pamujange sakarine, [saka...]

--- 18 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 36 dari 137

[...rine,] sarta dèn wèhana pagawean sapatute, ingsun anggêri, yèn dirayat suwang sadina, yèn ora dirayat rong wang sadina, dadia panicile, yèn wis sampêt sirnaa potange. Anadene kawulaningsun, kang padha lumaku gawe, yèn utang dèn tanggung marang wadana kaliwone, yèn kabênêr mujang, iya lulusa pocote, kapundhuta sarajaduwèke, samadene omahe lan bêktine kang gêntèni palungguhane, yèn durung nyukupi utange, aja tan ora wadana kaliwone kang nambêlana sakarine, iya ingkang anambêli iku kang angêpèka pagaweane. Dene kang ora ditanggung wadana kaliwone, iya kaya kang muni ing ngarêp iku mau patrape, kapundhuta sarajaduwèke, samadene omahe, lan sabêktine palungguhane, yèn ora anyukupi, lulusa pamujange sakarine, dèn wèhana pagawean sapatute. Yèn wis anyukupi, sirnaa [sirna...]

--- 19 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 37 dari 137

[...a] pamujange.

Art. IX.

Voor de som (1), die door procesvoerenden bijde regtbank intezetten is, bepaal ik, dat deaanklager de helft van zijne pretentie, en de aangeklaagde de geheele pretentie zal moeten opbrengen. Indien de aangeklaagde niet zooveel bezit als hij zou moeten verliezen, dan vergun en magtig ik u, zijne eigendommen te verkoopen, opdat hij dit verlieze: en als hetzelve toereikend is, dan geve men het over aan den winner, en daarmede neme de schuld een einde. Indien de opbrengst van zijn verkocht eigendom niet toereikend is, dan blijve hij voor het ontbrekende gedeelte zijnen schuldeischer maar als pandeling dienen, en werk voor hem verrigten naar billijkheid; waarbij ik bepaal, dat hij daags één dubbeltje krijge met den kost, of 'twéé dubbeltjes zonder den kost, en dat dit in mindering geschiede van zijne schuld (2). Is zijn arbeid toereikende geweest, dan neme de schuld daarmede een einde. Indien een beambt persoon schulden heeft, waarvoor zijn Wedhono of Kliwon borg wil staan, en

--- 280 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 38 dari 137

daarna veroordeeld wordt om alspandeling te dienen, dan zal hij voort uit zijne betrekking ontslagen blijven; zijne eigendommen, huis enwoning zullen dan in beslag genomen worden, alsmede ook het bekti-geld (3), dat zijn opvolger in die betrekking, voor het ontvangen dier betrekking betaalt. En indien de gezamenlijke opbrengst van dit alles nog niet toereikende is om zijne schuld aftedoen, dan zal zijn Wedhono of Kliwon verpligt wezen om er de rest bij te passen. Maar dan magde bijpassende partij hem ook nemen en als pandeling voor zich laten werken. Doch zoo hij geen' Wedhono of Kliwon tot borg heeft, dan zal hij volgens de bovengenoemde bepalingen behandeld worden: zijne bezittingen, huis en woning zullen genomen worden, alsmede al het bekti-geld, door zijnen opvolger te betalen: en is dit alles niet toereikende, dan blijve hij voor de rest pandeling, om werk te verrigten naar billijkheid, tot dat het voldoende is, waarop zijn pandelingschap eindigt.

Prakara ping 10.

Anadene wong anggugat, măngka tămpa mujangan, iku dèn rêksaa, aja kongsi utang ing wong liyan. Dene yèn kongsi utang ing wong liyan, iku dèn jogana marang wong kang duwe mujangan. Ing potange nalikane durung dadi mujangan, yèn mênang panggugate, wong kang anggugat iku anêbusana pamujange, yèn wis ditêbusi, nuli sira pasrahêna pamujange marang kang mênang. Dene yèn ora gêlêm anêbusi, iku aja tan ora angantèkêna sarampunge pamujange.

Art. X.

Wanneer een eischer den gedaagde tot pandeling ontvangen heeft, dan moet hij oppassen, dat deze geene nieuwe schulden make bij andere menschen; en zoo hij dezelve maakt, dan moeten zij door den man, wiens pandeling hij is, in voorschot worden betaald. Maar zoo er iemand den pandeling komt aanklagen voor eene schuld, welke deze, alvorens pandeling te worden, gemaakt heeft, en als hij deze aanklagt wint, dan zal deze aanklager den pandeling voor zich moeten [moe...]

--- 281 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 39 dari 137

[...ten] uitlossen; en is hij uitgelost, dan levere gij hem in pandelingschap aan den winner over. Maar zoo hij hem niet uitlossen wil, dan wachte hij tot dathetstaande pandelingschap zij afgedaan.

Prakara ping 11.

Anadene yèn ana wong olèh maling, padha atitira lan asaida ing măncapat măncalimane, sarta asaida ing pradataningsun. Malinge yèn kacêkêl urip, sira gawaa bêbandan, yèn kacêkêl mati, sira gawaa bathange,

--- 20 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 40 dari 137

yèn sajroning rangkah. Yèn sajabaning rangkah, yèn kacêkêl urip, sira gawaa bêbandan, yèn kacêkêl mati, sira gawaa kupinge. Awusana ana wong anututi asaid ringkês, ing sajroning patang puluh dina, iya dadia pisaide, yèn luwih patang puluh dina, ora dadi pisaide. Sarta oborana banjar omahane miwah têtanggane lan măncapat măncalimane. Yèn katêmu goroh kang asaid ringkês, sira patrapana dhêndha salawe reyal, sirnaa panggugate.

Art. XI.

Zoo iemand eenen dief heeft, dan sla hij den titir, en geve het aan de omliggende dhesa's en aan de Pradhoto aan. Indien de dief levend gegrepen wordt, zoo brenge men (1) hem gebonden op: komt hij dood in handen te vallen, zoo brenge men zijn lijk op, indien het binnen de grenzen der hoofdplaats gebeurt. Heeft het buiten de grenzen plaats, en wordt hij levend gegrepen, zoo brenge men hem gebonden op; en wordt hij dood zijnde gegrepen, zoo brenge men slechts zijn oor op. Indien er vervolgens iemand achteraankomt met de aangifte dier zaak, waarin de lijder zelf de misdadigewas (2), dan zal deze aangifte, nog binnen de 40 dagen geschiedende, worden aangenomen; doch na de 40 dagen, niet meer. Men doe alsdan in den tuin en 't huisvan 't gepleegde feit, en bij de buren en in de omliggende dhesa'e onderzoek en neme inlichting; en zoo debovengenoemde aanklager bevonden wordt te liegen, dan zult gij hem eene boete van 25 rejalen opleggen, en daarmede zal de aanklagt vervallen.

Prakara ping 12.

Anadene yèn ana wong anyaidake rajapêpati, wong mati angamuk, wong mati ambegal, wong mati amêmaling, ambêradhad, măngka dèn saidake ringkês, yèn goroh kang said ringkês, sira dhêndhaa salawe reyal, tanpa dadi panggugate.

Art. XII.

Wanneer iemand aangifte doet van doodslag, gepleegd aan eenen amok-maker, straatroover, dief of

--- 282 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 41 dari 137

veedief; en wanneer er alsdan van de andere zijde eene tegenaangifte geschiedt, die valsch is, dan zult gij daar eene boete van 25 rejalen op zetten en de aanklagt laten vervallen.

Prakara ping 13.

--- 21 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 42 dari 137

Anadene yèn ana kawulaningsun, wong desa anyidhêm rajatatu, apadene anyidhêm rajapêpati, yèn ora asaid ing pradataningsun, kongsi kaliwat ing patang puluh dina, iku kang duwe momongan sira dhêndhaa salawe reyal, ingsun anggêri cacah sawah têlung jung sapandhuwur, yèn têlung jung sapangisor ana etunge.

Art. XIII.

Wanneer een dorpeling eene verwonding of moord stilzwijgend voorbij laat gaan, en niet aan de Pradhoto aangeeft, zoodat er 40 dagen verloopen, danzult gij het hoofd, onder wien de gewonde of vermoorde stond, eene boete opleggen, welke ik bepaal op 25 rejalen voor hem, die 3 djoeng (1) sawah bezit; en naar evenredigheid, wanneer hij meer of minder dan 3 djoeng in bezit heeft.

Prakara ping 14.

Lan maninge manawa ana wong candhak cêkêl dudu kang duwe prakara, sira dhêndhaa sèkêt reyal. Yèn candhak cêkêl marang kang duwe prakara dhewe, sira dhêndhaa salawe reyal. măngka ana nganti dadi têtukaran, ana kang tatu utawa mati, yèn ana ali warise ora narima, ali warise kang candhak cêkêl, tanpa dadia panggugate. Yèn ana ali warise kang dèn candhak cêkêl ora narima, mulura panggugate munggah surambi.

--- 22 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 43 dari 137

Art. XIV.

Wanneer iemand, voor de eene of andere zaak, een' anderen, die er niets mede gemeen heeft, aanhoudt, en diens goederen voor zich neemt (1); dan beboete gij hem voor 50 rejalen. Houdt hij iemand aan, die er wel mede gemeen heeft, en neemt hij dien het zijne af, dan beboete gij hem voor slechts 25 rejalen. En als het tusschen hen beiden tot vechten komt, zoodat een hunner gewond of gedood wordt, en de bloedverwanten hiermede niet te vreden, er zich over beklagen, dan mag de aanklagte niet aangenomen worden, indien het de bloedverwanten van den aanhouder zijn. Maar zijn het de bloedverwanten van den aangehoudene, die er zich over beklagen, dan ga de aanklagt haren gang, en worde naar de Soerambi opgezonden.

--- 283 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 44 dari 137

Prakara ping 15.

Lan maninge yèn ana srilara rajapêpati ana sajroning nagara, enggal nuli pariksanên sakèhe kang pêrak ing omahe, sarta padha golèka titik marang kang agawe ala kang nganiaya, ingsun anggêri patang puluh dina. Yèn ora olèh titik sajroning patang puluh dina, nuli sira cêngkala ama jupat, satus patang puluh cêngkal, wêtokêna dhêndhane satus salawe reyal. Kaya mêngkono manèh, yèn ana srilara sajabaning rangkah, sira pariksaa sakèhe măncapat măncalimane bumi desa kang katiban srilara mau, sarta padha têmpuhêna golèki titik ingkang agawe ala iku, iyaingsun anggêri patang puluh dina. Aja nganggo sira cêngkal, têtêp wong desa măncapat măncalimane, sira wêtoktêna[5] diyate satus salawe reyal.

Art. XV.

In geval van verwonding of moord, binnen de hoofdplaats, moet gij ten spoedigste onderzoek laten doen, bij allen die in de nabijheid dier plaats wonen, en den misdadige doen opsporen, waarvoor ik den tijdvan 40 dagen stel. Is men hem binnen dezen tijd niet op het spoor gekomen, dan neme gij van de vier hoeken van het huis met den maatstok eenen afstand van 140 maten (1); en al wat binnen dezen omvang gelegen is, brenge de boete (2) op van 25 rejalen. Evenzoo handele gij, wanneer er eene verwonding buiten de grenzen der hoofdplaats gebeurt. Ten spoedigste geschiede er onderzoek in alle de omliggende dhesa's, en in de dhesa, waarin de verwonding is voorgevallen; waarbij allen verantwoordelijk gesteld worden voor het opsporen van den misdadige. Ook hiervoor stel ik den tijd van 40 dagen. Hierbij gebruike gij geenen maatstok, daar het eene vaste bepaling is voor de omliggende dhesa's, dat gij dezelven hier eene boete van 125 rejalen voor laat opbrengen.

Prakara ping 16.

--- 23 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 45 dari 137

Dene yèn ana kawulaningsun padu dèn sêsuwe marang lurah bêbêkêle, ora dèn ladèkake ing pradata tumuli, ingsun wênangake yèn ngungsia ing parentah dhewe. Nuli Si Adipati Sasradiningrat amêtokêna ing pradata. Dene ingkang nyênyuwe makewuh iku sira dhêndhaa, yèn gugate rajapêpati sira dhêndhaa rong puluh reyal, yèn gugate rajamal, sira dhêndhaa sapuluh reyal. Dene kang aran lurah babêkêle pacanthelane gone omah-omah, iya minăngka lurah babêkêle wong iku.

Art. XVI.

Wanneer een proces-hebbend persoon door zijnen Loerah of Bekkel vertraagd wordt, en zijne zaak niet aanstonds aan de Pradhoto wordt ingediend, dan regtig ik hem zijne toevlugt tot de hooge regering te nemen, opdat de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat het voor de Pradhoto late komen; terwijl gij den vertrager of dwarsboomer beboeten zult voor 20 rejalen, indien het eene aanklagt van moord was; voor 10

--- 284 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 46 dari 137

rejalen, wanneer het eene aanklagt was betreffende goederen; want de Loerah of Bekkel, in wiens wijk hij met diens verlof woonachtig is (1), moet ook dien man tot Loerah en Bekkel strekken.

Prakara ping 17.

Lan maninge kawulaningsun, jêjênêng, lawang, sarayuda, yèn randhat gone amêtokake lêladène, barang prakarane kang mêtu awit têka ing pradata, ingsun wênangake angundura ing pasebane. Nuli ingkang kaundur apepea marang wadanane. Ingsun anggêri lawas-lawase pangundure patang [pa...]

--- 24 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 47 dari 137

[...tang] puluh dina, mêksa ora bisa ngladèkake kang ginugat, wadanane sira patrapana dhêndha sèkêt reyal. Wadanane yèn ana pakèwuhe, nuli awea wêruh marang Si Adipati Sasradiningrat, supaya aja kongsi ora mêtu.

Art. XVII.

Indien een Djekso, Lawang of Sorojoedho talmt met het uitleveren van eenen persoon, of met het indienen van eene zaak, van welken aard het ook zij, die voor de Pradhoto komen moet, dan regtig ik u hem van zijne verschijning in de Pradhoto (1) te ontslaan. Vervolgens hebbe de ontslagene zich tot zijnen Wedhono te wenden (2); 40 dagen bepaal ik dat zijn ontslag dure. Blijft hij in de onmogelijkheid van den opgeeischte te voorschijn te brengen, dan moet gij den Wedhono voor 50 rejalen beboeten; en zoo de Wedhono daar bezwaren tegen heeft intebrengen, dan moet gij daarvan kennis geven aan den Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat, opdat de opgeeischte persoon ten laatste tevoorschijn kome.

Prakara ping 18.

Anadene yèn ana wong mumpangkara ing pradata barang prakarane, iku Ngabèi Amongpraja enggal awea wêruh marang Si Adipati Sasradiningrat, supaya aja kongsi ora pêdhot pêpadone ing têlung sasi. Nuli Si Adipati Sasradiningrat amlaksanaa marang wong mumpangkara ing pradata iku mau, sarta dene wêtokêna marang pradataningsun. Dene Si Adipati Sasradiningrat, yèn randhat gone amlaksana, nganti luwih têka patang puluh dina, Si Ngabèi Amongpraja angunjukana uninga ing ingsun, iku Si adipati Sasradiningrat ingsun dhêndha 60 reyal. [re...]

--- 25 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 48 dari 137

[...yal.]

Art. XVIII.

Indien iemand weêrspannig is, en in de eene of andere zaak zich tegen de Pradhoto verzet, dan moet gij, Si Ngabehi Hamong-Prodjo, dit ten spoedigste aan den Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat laten ween, opdat het proces binnen de 3 maanden afgedaan zij. Daarop zal de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat den weêrspannige, die zich tegen de Pradhoto verzet, bestraffen, en aan de Pradhoto overleveren: en

--- 285 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 49 dari 137

indien de Rijksbestierder zelf in het bestraffen traag of nalatig is, en daarmede 40 dagen voorbij laat gaan, dan zult gij, Si Ngabehi Hamong-Prodjo er mij van verwittigen, waarop ik den Rijksbestierder eene boete van 60 rejalen zal opleggen.

Prakara ping 19.

Lan maninge yèn ana wong gugat amotangake, sarupane kawulaningsun sajroning nagara, gêdhe cilika wonge kang utang, apadene kang motangake, yèn ora nyêkêl layang pratandhane kang utang sarta cape, yèn nganti dadi prakara, katur ing parentah, tanpa dadia panggugate. Lan maninge lamun ana wong utang ngaku awèh bungahan, apadene pangakune wis nicil, yèn ora ana layange pratăndha muni yèn wis nicil apadene yèn wis ambungah, iku ora ingsun dadèkake pangakune wis nicil sarta ambungahi iku mau. Mêngkono manèh lamun ana wong ginugat ing utange, măngka ature wis anyaur ing utange kabèh, yèn durung dijaluk layange pratăndha marang kang amotangake, lawas-lawas misih anggugat, ingkang utang mêksa ngaku uwis nyaur, iku unggahna

--- 26 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 50 dari 137

ing surambi. Apadene mubarang prakara, yèn abot ana pakewuhe, iya sira unggahêna ing surambi utawa marang ing parentah.

Art. XIX.

Wanneer een schuldeischer binnen de hoofdplaats zijnen schuldenaar aanklaagt, onverschillig tot welken rang of stand de een en de andere behoore; en als hij daarvan geen gestempeld schuldbewijs in handen heeft, zoodat er eene zaak van ontstaat, en aan de regering overgegeven wordt; dan zal deze aanklagt niet aangenomen worden. En wanneer een schuldenaar beweert de renten der geleende som geheel of gedeelte lijk te hebben afgedaan, en daarvan geen ' geteekenden bewijsbrief in handen heeft, inhoudende dat hij deze renten reeds geheel of gedeeltelijk heeft afgedaan, dan zal ik deze verklaring niet voor geldig houden. Even zoo wanneer iemand voor schulden aangeklaagd wordt, en hij verklaart de geleende som geheel te hebben terug betaald, en zijn geteekend schuldbewijs nog niet van zijnen geldleengever te hebben teruggevraagd of gekregen; terwijl deze laatste op den duur aanhoudt hem te vervolgen, en de eerste volhoudt de geleende som te hebben afbetaald, danzult gij deze zaak naar de Soerambi opzenden. Alsmede alle zaken, die met moeijelijkheden en zwarigheden gepaard gaan, zult gij opzenden naar de Soerambi of naar den Rijksbestierder (1).

--- 286 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 51 dari 137

Prakara ping 20.

Kaya mêngkono manèh, mênawa ana wong anggugat barang kang dèn gugatake, awusana ana wong matur ing parentah, yèn panggugate wong iku goroh, enggal sira pariksaa ing tăngga-têparone wong kang matur anggorohake mau, utawa ing tăngga-têparone wong kang anggugat. Yèn ingkang anggugat pariksane têmên goroh, aja sira dadèkake panggugate, sarta sira patrapana dhêndha salawe reyal. Yèn ora olèh pariksane wong kang matur anggorohake, iku patrapana dhêndha salawe reyal. Ingkang gugat mulura pêpadone.

Art. XX.

Wanneer iemand over iets is komen aanklagen, wat zaakhetook zij, waarover aangeklaagd wordt, en als een ander daarna bij de regtbank komt zeggen, dat de aanklagt van den eerste valsch is; dan moet gij zulks ten spoedigste onderzoeken bij de buren en overburen van den man, die den eersten aanklager is komen tegenspreken, en ook bij de buren en overburen van den eersten aanklager zelven. En als de eerste aanklager bij onderzoek bevonden wordt waarlijk te hebben gelogen, dan moet gij zijne aanklagt vernietigen, en hem voor 25 rejalen beboeten: maar indien het berigt van den anderen man, die hem kwam tegenspreken, bij 't onderzoek niet bevestigd wordt, dan legge gij dezen eene boete van 25 rejalen op, enlate het proces van den eersten aanklager doorgaan.

Prakara ping 21.

Anadene yèn ana wong siji ginugat wong

--- 27 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 52 dari 137

loro, barêng panggugate, iya padha rampungana barêng. Dene yèn sarênti panggugate, kang sawiji anggugat ing dina Sênèn, kang sawiji anggugat ing dina Kêmis, êndi kang dhingin iya rampungana dhingin, dene ingkang kari anggantèkêna sarampunge.

Art. XXI.

Wanneer één persoon door twee andere personen wordt aangeklaagd, en deze beide aanklagten te gelijker tijd plaats hebben, dan moet gij deze beide zaken ook te gelijker tijd afdoen. Maar hebben de aanklagten, de eene na de andere, plaats, zoodat b.v. de een op Maandag, en de ander op Donderdag zijne aanklagt indient, dan moet die van beiden, die 't eerste heeft aangeklaagd, ook 't eerste geholpen worden, terwijl de ander te wachten hebbe, tot dat diens zaak is afgedaan.

--- 287 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 53 dari 137

Prakara ping 22.

Manawa ana ngamal ilang, rupane sawiji, măngka dèn aku wong loro, iku padha waspadaa ing cirine, sarta padha duwea sêksi loro, padha wani supata ing karo-karone miwah sêksine, iku sira titika layange pisaid. Êndi kang dhingin titimangsane ing pisaide, iya iku kang mulura pêpadone.

Art. XXII.

Wanneer er eenig goed verloren is, bestaande in één stuk, en wanneer er twee menschen zijn, die het zich zelven toekennen, dan moeten beide zeer naauwkeurig de kenteekenen opgeven, die het verlorene voorwerp onderscheiden; en beiden moeten twee getuigen hebben, en van weêrszijde met hunne getuigen durven zweren; dan late gij de zaak opsporen, en die van beiden, wiens brief van aangifte het vroegste gedagteekend is, diens proces worde aangenomen en hebbe zijnen gang (1).

Prakara ping 23.

Lan maninge manawa ana wong ginugat, măngka kang duwe momongan, ora ngaku duwe momongan wong kang ginugat iku, măngka padha kiyate, nuli enggal sira pariksaa. Yèn têrang [têr...]

--- 28 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 54 dari 137

[...ang] pariksane, măngka nyata, dudu momongane, iku kang gugat sira patrapana dhêndha salawe reyal, sirnaa pêpadone. Dene pariksanira mau wis têrang, têtêp momongane, iku kang mungkir mau sira patrapana dhêndha salawe reyal.

Art. XXIII.

Wanneer het hoofd van eenen aangeklaagde ontkent diens hoofd te wezen, en als de aanklager zoo wel als hij, beiden hun voorgeven staande houden, dan moet gij het onderzoeken: en alshet bij onderzoek duidelijk blijkt en waar is, dat hij het hoofd van den aangeklaagde niet is, dan zult gij den aanklager eene boete van 25 rejalen opleggen; en daarmede zal zijn proces (1) vervallen. Maar zoo het bij onderzoek blijkt, dat hij waarlijk zijn hoofd is, dan zult gij hem, die zulks ontkende, voor 25 rejalen beboeten.

Prakara ping 24.

Anadene mungguh kawulaningsun, wong kalang, wong pinggir, wong gajahmati, gone omah-omah, êndi ingkang ingsun andikakake anglumpukake, iya iku lurah bêbêkêle. Yèn padu salakirabi, yèn wong kalang kuwat lanange, yèn wong pinggir wong gajahmati, kuwat wadone.

Art. XXIV.

Onder het volk der Kalang's, Pinggir's en Gadjah-mati's, zal daar ter plaatse waar zij wonen (1), diegeen wien ik aanstel, om hen bij elkander te houden, ook hun Loerah of Bekkel zijn. En in hunne

--- 288 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 55 dari 137

zaken tusschen man en vrouw zal voor het volk der Kalang's de man, en voor het volk der Pinggir's en Gadjah-mati's de vrouw den voorrang hebben (2).

Prakara ping 25.

Lamun ana wong kelang-elangan, wis sabayawara ing tăngga-têparone, miwah măncapat măncalimane, sarta wis pisaid ing pradata, măngka olèh titik ana ing nêgara,

--- 29 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 56 dari 137

miwah ana desa-ingadesa, apadene ana pasar, sanajan luwiha patang puluh dina, iya mulura panggugate. Iku pariksanên layange pisaid, yèn têtela rupane lan cirine, iya têtêp amal kang katitik mau muliha marang wong kang gugat, dene wong kang kaagonan ngamal iku, angaku olèhe tuku, yèn ora bisa nêkakake kang dèn tukoni, iku sira supatanana. Yèn gêlêm supata ilang durjanane, apadene yèn ngaku olèhe tuku ing pasar, asêksi marang tăndha, iku padha sira supatanana. Yèn ora gêlêm supata, iya têtêp durnajane.[6]

Art. XXV.

Wanneer iemand iets komt te verliezen, en zulks aan de naaste en verdere buren en aan de omliggende dhesa's bekend heeft gemaakt, en aan de Pradhoto heeft aangegeven, - en wanneer hij het verlorene naderhand op de hoofdplaats, of in de eene of andere dhesa of op depasar ontdekt (1), dan hebbbe de aanklagt, ook dan zelfs wanneer er reeds 40 dagen verlopen zijn, haren gang: waarbij gij tevens het verbaal der aangifte naauwkeurig na moet zien. En wanneer de gedaante en kenteekenen van het verlorene goed daarin duidelijk beschreven zijn, en juist overeenkomen met het goed, dat ontdekt is geworden, dan worde het den eischer teruggegeven. Maar wanneer de man, die het verlorene goed zoo lang onder zich gehad heeft, beweert dat hij het heeft gekocht, en als hij den man, die het hem verkocht heeft, niet kan laten komen, dan zult gij hem laten zweren, en zoo hij zweren wil, dan vervalle de tegen hem gemaakte verdenking. Verders als hij beweert het op de pasar te hebben gekocht, en daarbij den tondo (2) tot getuige te hebben genomen, dan late gij hem en den tondo beiden zweren: en zoo deze niet zweren wil, dan zij het ook bewezen dat hij een schelm is.

Prakara ping 26.

Lamun ana wong nanêmu, barang mal kang tinêmu rupaa jaran, kêbo, sapi, mênjangan, wêdhus sapêpadhane, ana ing nagara, miwah desa-ingadesa, ing ngêndi-êndi gone nanêmu, enggal bayawarakna ing tăngga măncapat măncalimane kang pêrak [pêr...]

--- 30 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 57 dari 137

[...ak] ênggone ananêmu amal iku mau, sarta awèha wêruh marang babêkêle. Dene amale dèn gantungêna marang lurahe, lan asaida marang ing pradata, melike olèhe nêmu iku digawaa. Ingsun wangêni patang puluh dina, yèn ora ana kang ngaku kongsi têlung sasi, têtêp amal iku dadia duwèke wong kang nêmu.

Art. XXVI.

Wanneer iemand iets vindt, 't zij een paard, buffel,

--- 289 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 58 dari 137

koe, hertebeest, schaap of anderszins, op de hoofdplaats of in de een' of andere dhesa, dan moet hij dat, waar ter plaatse hij het ook vinde, bekend maken aan de buren en omliggende dhesa's nabij de plaats, waar hij deze goederen gevonden heeft. Voorts moet hij het den Bekkel laten weten, en het gevondene goed bij den Loerah in bewaring stellen, en de zaak bij de Pradhoto gaan aangeven. De gevondene zaak worde alsdan derwaartsgebragt. Dit alles bepaal ik, dat binnen 40 dagen geschied zij: en zoo niemand binnen 3 maanden zich het gevondene goed komt toeeigenen, dan mag het den vinder worden gegeven.

Prakara ping 27.

Manawa ana wong padu barang kang pinadu, khale wis dikalahake têka ing pangadilan, sabab paturane ora têtela, sarta wis karampungan, dene kang mênang wis tămpa layang pikudhung mênang, antara lawas anggugat manèh, ingkang digugat iya kang digugat mau, dene kang digugatake tunggal prakarane, iku tanpa dadia panggugate. Dene yèn gugate sèjèn prakarane, mulura pêpadone, sarta brêsihana lawan supata.

Art. XXVII.

Indien iemand, over eene zaak een proces voerende, het bij regterlijke uitspraak komt te verliezen, om reden, dat zijne verklaring niet duidelijk was, dan zal, wanneer het vonnis reeds gestreken is, daarvan aan de winnende partij een afschrift (1) worden gegeven. En indien eenigen tijd daarna de aanklager denzelfden persoon voor dezelfde zaak weder aanklaagt, dan zal deze aanklagt niet worden aangenomen. Maar betreft de aanklagt eene andere zaak, dan hebbe het proces zijnen gang, en gij zuivere den aanklager met eenen eed (2).

Prakara ping 28.

--- 31 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 59 dari 137

Lamun ana wong muruk ngèlmu kadigdayan, lan kanuragan, măngka akon anjajal anyuduk utawa mênthung marang muride, khale wis têmên-têmên panrimane, utawa ing tatune, sarta kasêksèn ing tăngga-têparone, utawa marang lurah bêbêkêle, sarta măncapat măncalimane, măngka nuli sinuduk marang muride, tatu utawa mati, yèn ana gugate ali warise ora narima, tanpa dadia panggugate, sabab têka panggawene dhewe. Kaya mêngkono manèh, manawa ana gèsrèk padha rewange, măngka katiwasan ing salah sawijine, tatu utawa mati, yèn ana gugate ali warise ora narima, tanpa dadia panggugate, sabab iku têka têkabure dhewe.

Art. XXVIII.

Wanneer een onderwijzer in tooverij en bovennatuurlijke kunsten en in die van zich onkwetsbaar te maken (1), zijnen leerling gelast, op hem (onderwijzer)

--- 290 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 60 dari 137

eene proef daarvan te nemen met steken of houwen; en als hij (onderwijzer) betuigt hierin, zelfs in geval van verwonding, genoegen te nemen, - wanneer de overburen, de Loerah en Bekkel, en de omliggende dhesa's hiervan getuigen zijn geweest, en de onderwijzer dan door zijnen leerling gewond of gedood wordt; en als de bloedverwanten van den gewonde of gedoode zich hierover komen beklagen; - dan zal deze aanklagt niet worden aangenomen, omdat het zijne eigene schuld is. - Even zoo, wanneer tweemakkers elkander tarten en bevechten (2), en een van beiden daarbij het ongeluk heeft van gewond of gedood te worden, en als zijne bloedverwanten zich daarover komen beklagen, dan worde deze aanklagt niet aangenomen, omdat dit ongeluk aan zijne eigene baldadigheid te wijten is.

Prakara ping 29.

Manawa ana wong mêmantu utawa tingkêb lan anêtaki sapêpadhane wong ewuh-ewuhan, măngka anyênyuruhi wong kang padha angrewangi,

--- 32 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 61 dari 137

saulihe wong kang padha jêjagongan, măngka wong kang angrewangi, apadene sêsuruhane kang padha anginêp, iku barang dandanane kang pangajiiya padha titipêna marang kang duwe omah. Măngka nganti ilang kamalingan, ana ing pasimpênan sajroning omah, iku kang duwe omah ewuh-ewuhan mau katêmpuhan, tindaking têmpuh tribaga, patrape kaya wong kamalingan ana ing panginêpan, sarta padha supataa, ing karo-karone. Dene yèn dandanane ora dititipake, măngka ilang kasêbrotan kamalingan, wonge kang duwe gawe iku ora katêmpuhan, nanging wong sakukubane iku padha supataa kabèh, kajaba prayayine. Dene yèn olèh titik, mulura pêpadone.

Art. XXIX.

Wanneer er in eenig huis eene bruiloft, of de zevende maand eener eerste zwangerschap, of eene besnijdenis of eenig ander feest van dien aard gevierd wordt (1), en men daarbij eenige gasten en andere menschen uitnoodigt, om in het maken der toebereidselen te helpen (2), - dan zullen (bij het naar huis gaan van hen (3), die bij het feest rondzaten) zij, die hielpen, en die gasten, die er den nacht overblijven, hunne goederen en kleederen van waarde in bewaring moeten geven aan den heer des huizes. En wanneer er dan in de bewaarplaats binnen in 't huis iets van verloren raakt, dan zal de heer des huizes, waar

--- 291 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 62 dari 137

het feest gegeven is, er aansprakelijk voor wezen. In deze vergoeding van 2/3 gedeelte han dele men naar denzelfden regel als in 't geval, dat iemand ten huize van den man, bij wien hij vernacht, bestolen wordt. En hierbij worde van beide zijden de eed afgenomen. Maar indien de goederen, niet in bewaring gegeven zijnde, met geweld gestolen worden (4), dan zal de man, die het feest gaf, er niet aansprakelijk voor wezen; maar allen gezamenlijk, die zich daar ter plaatse bevinden, ambtenaren uitgezonderd, zullen moeten zweren. En zoodra er van het gestolene eenig spoor ontdekt wordt, kan het proces zijnen gang hebben.

Prakara ping 30.

Lan maninge manawa ana wong nunggang jaran, ana ing lêlurung, măngka kongsi anunjang wong utawa

--- 33 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 63 dari 137

bocah, nganti tatu utawa mati, ali warise ora narima, mulura panggugate. Dene wong nunggang jaran têtunjangan padha wong nunggang jaran, măngka tiba salah sawijine, wong kang nunggang iku tatu utawa mati, yèn ali warise ora narima, mulura panggugate. Dene jaran kang ditunggangi iku, bandhang măngka nunjang wong utawa bocah, nganti tatu utawa mati, yèn ora narima ali warise, mulura pêpadone, nanging wong kang nunggang iku kadiyat samurwate.

Art. XXX.

Wanneer iemand te paard op straat een' man of kind komt te overrijden, zoodat het gewond of dood is, en als de bloedverwanten van den persoon, die overreden is, hier niet in berusten willen, dan moge de aanklagt plaats hebben. Indien een man, te paard gezeten, tegenaangereden wordt door een' ander, die ook te paard ik, en een van beiden van het paard valt, zoodat hij gewond of dood is, dan mogen zijne bloedverwanten, indien zij er niet in berusten, daarover hunne aanklagt indienen. Wanneer een paard, dat bereden wordt, op den hol gaat en een' man of kind overrijdt, zoodat het gewond of dood is, en als de bloedverwanten daarmede niet te vreden zijn, dan moge de aanklagt plaats hebben: maar de man, die het paard bereed, betale slechts naar evenredigheid eene boete tot schadevergoeding (1).

--- 292 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 64 dari 137

Prakara ping 31.

Lamun ana wong angingu kêbo sapi utawa jaran sapêpadhane, yèn dingon utawa dicancang, ana ing pinggir dêdalan utawa ana ing lêlurung, măngka anggudag utawa ngidak bocah, kongsi tatu utawa mati, yèn ora narima ali warise, mulura panggugate. Dene wong kang ngingu kêbo sapi jaran iku mau, kapatrapan diyat samurwate. Măngka ali warise mêkas [mêka...]

--- 34 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 65 dari 137

[...s] ora narima, iya unggahêna marang ing surambi. Dene yèn kêbo sapi sapêpadhane iku, yèn dingon ana ing ara-ara, utawa ana ing alas, măngka ana wong utawa bocah, amarani kêbo sapi sapêpadhane kang dicancang ing ara-ara mau, măngka disundhang, nganti tatu utawa mati, yèn ali warise ora narima, tanpa dadia panggugate, nanging kêbo kang nyundhang mau dadi ranjapane.

Art. XXXI.

Als iemand er buffels, koeijen, paarden of dergelijk vee op nahoudt, en deze geweid worden, of vastgebonden staan aan den rand der weg of straat, en aldaar een kind stooten of trappen, zoodat het gewond of dood is, dan mogen de bloedverwanten, indien zij er niet in berusten, daar hunne aanklagt over indienen; en de eigenaar dier buffel, koe of paard zal eene geëvenredigde som tot schavergoeding betalen moeten: en wanneer daarmede de bloedverwanten nog niet tevreden zijn, dan zende gij de zaak naar de Soerambi op. Maar indien de buffel, koe of ander vee op de opene heide of in een bosch geweid wordt, of vastgebonden staat, - wanneer alsdan een man of kind hetzelve nadert, en stooten krijgt, dat zij er dood of gewond van worden, dan zal de aanklagt der bloedverwanten, als zij er niet in berusten, niet worden aangenomen: slechts zal de buffel of het beest, dat deze stooten heeft toegebragt, verbeurd worden verklaard (1).

Prakara ping 32.

Lamun ana wong lumaku bêngi, ana sajroning nagara, padha anggawaa obor. Dene yèn mati obore ana ing dêdalan, măngka êntèk obore, wong kang lumaku iku mau nuli anjaluka tulung obor marang wong kang padha omah pêrak dalan. Wong kang dijaluki tulung iku, enggal atêtulunga obor. Dene yèn adoh omah gone kapatèn obor, iku aja tan ora wong kang lumaku [luma...]

--- 35 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 66 dari 137

[...ku] padha arêrasana, iku minăngka dadi obore. Dene yèn katiwasan kacidra ing wong, tatu utawa mati, yèn ana gugate angarani wong, mulura gugate munggah ing surambi, yèn ora angarani wong, iku ora katêmpuh ing nagara. Dene yèn ana wong lumaku, ora anggawa obor, măngka katiwasan kacidra ing wong tatu utawa mati, yèn ali warise ora narima, tanpa dadia panggugate, sabab wis kainane dhewe. Anadene wong omah-omah kang padha cêdhak ing dêdalan, yèn ora gêlêm têtulung obor, iku sira patrapana dhêndha samurwate.

Art. XXXII.

Al wie 's nachts binnen de hoofdplaats uitgaat, neme eene flambouw mede (1). Indien zijne flambouw op weg uitgaat of opgebrand is, dan verzoeke hij aan de menschen, die nabij den weg wonen, hem met eene flambouw te helpen. De man, wien deze hulp gevraagd wordt, verleene hem dezelve ten spoedigste. Indien de huizen te verafgelegen zijn van de plaats waar zijne flambouw uitgaat, dan late hij niet na hardop te praten, [pra...]

--- 293 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 67 dari 137

[...ten,] dienende dit in plaats van eene flambouw. Indien hij dan door iemand heimelijk overvallen wordende, een ongeluk krijgt, gewond of gedood wordt, en daarvan eene aanklagte met opgave van den naam des daders ingediend wordt, dan hebbe deze aanklagt haren gang en worde opgezonden naar de Soerambi. Maar als men den naam van den dader niet kan opgeven, dan is de regering er niet aansprakelijk voor (2). - Indien een man des nachts zonder flambouw op weg is, en door iemand heimelijk overvallen wordende, een ongeluk krijgt, gewond of gedood wordt, en wanneer zijne bloedverwanten daar niet in berusten, dan worde evenwel hunne aanklagt niet aangenomen, omdat het aan zijne eigene onvoorzigtigheid te wijten is. Maar als een man, digt bij den weg wonende, hem niet met eene flambouw helpen wil, dan zult gij hem naar evenredigheid eene boete opleggen.

Prakara ping 33.

Anadene kawulaningsun wong măncanagara, yèn padudon alêlawanan lan wong ing Surakarta Adiningrat, iku tumindaka kaya tindake kawulaningsun ing Surakarta Adiningrat, iku Si Ngabèi Amongpraja awèha wêruh marang Si Adipati [A...]

--- 36 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 68 dari 137

[...dipati] Sasradiningrat, nuli si adipati enggal amêtokêna marang wong kang sinêrêg iku mau. Dene yèn alêlawanan padha wong măncanagara, ingsun wangêni kalamangsane malêbu garêbêg Mulud.

Art. XXXIII.

Wanneer een man uit de Montjo-negoro een proces voert tegen een' man van Soerakarta Hadhiningrat, dan worde daarin dezelfde regel gevolgd als in een proces tusschen twee menschen van Soerakarta Hadhiningrat. Hiervan geve gij, Si Ngabehi Hamang-Prodjo, alsdan berigt aan den Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat, opdat deze den gedagvaarden man doe uitkomen. Maar indien het proces plaats heeft tusschen twee lieden uit de Montjo-negoro, dan bepaal ik ter behandeling van hetzelve den tijd, waarop men voor Grebeg-Moeloedh (1) op de hoofdplaats gewoon is te komen.

--- 294 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 69 dari 137

Prakara ping 34.

Anadene sarupane wong kang manjing dadi jêksa jêjênêng lawang sarayuda, iku padha supatanana kang bangêt, sarta padha angawruhana marang sarupane kang dadi rêgêding nagara, kang kalêbu dadi golonganing durjana, kaya begal maling bradhad kècu bêdhog colong cêlêr juput, sapêpadhane durjana, iku sira lan sakancanira iya padha angawruhana, yèn wis têrang sira cêkêla, yèn abot ana pakèwuhe, enggal awèha wêruh marang Si Adipati Sasradiningrat, kang anyêkêla.

Art. XXXIV.

Al wie den post van Djekso, Djenneng, Lawang of Sorojoedho aanvaart, legge een' zwaren eed af, en neme kennis van alle ongeregeldheden, die op de hoofdplaatsgebeuren en die tot het soort van schelmereijen behooren of daarmede in verband staan, zooals straatrooverij, diefstal, veedieverij, huisrooverij bij nacht, pluimveedieverij, dieverij in 't algemeen, of door wegsleping of door ontfutseling bewerkstelligd, en dergelijke schelmerijen meer; hiervan moet gij en uwe medeleden kennis nemen. En is er van dien aard u iets duidelijk gebleken, dan late gij zoodanigen persoon opvatten. En is de zaak aan moeijelijkheden onderhevig, dan geve gij er ten spoedigste kennis van aan den Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat, opdat deze hem late opvatten.

Prakara ping 35.

Lan maninge lamun ana wong alun-alune durjana iku sira nyatakna, kawruhana tobate lan [la...]

--- 37 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 70 dari 137

[...n] durunge, yèn durung tobat, Si Ngabèi Amongpraja ingkang angrêsikana, sarta supatanana. Yèn băngga sira cêkêla, sanajan kalêbua santananingsun, aja sira taha-taha. Anadene kang kalêbu kulid daging ing wadana, iya sira cêkêla, wadanane sira dhêndhaa, gawening wong limang atus, dhêndhane sèkêt reyal, ing sapangisor ana etunge dhewe-dhewe. Yèn ana pakèwuhe, sira Ngabèi Amongpraja, awèha wêruh marang Si Adipati Sasradiningrat, nuli Si Adipati Sasradiningrat enggal angaturana uninga ing ingsun.

Art. XXXV.

Indien iemand bij naam als een schelm bekend staat (1), dan moet gij de waarheid daarvan onderzoeken, om te ontdekken of hij zich bekeerd heeft al dan niet. Indien hij zich nog niet bekeerd heeft, dan moet gij, Si Ngabehi Hamong-Prodjo, hem laten zweren dat hij zich zuiveren en verbeteren zal (2). Zoo hij weigert te zweren, dan late gij hem in arrest zetten, zonder talmen of aarzelen, ook zelfs dan wanneer hij een lid der vorstelijke famille is (3). Indien hij aan een' Wedhono vermaagdschapt is, ook dan late gij hem vatten en den Wedhono beboeten. Deze boete zij 50 rejalen voor een' Wedhono, die 500 man

--- 295 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 71 dari 137

aan 't werk heeft (4), en aldus naar evenredigheid voor alle andere ambtenaren beneden dien rang, te berekenen. - Indien hierin zwarigheden bestaan, dan geve gij er den Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat kennis van, opdat deze het mij ten spoedigste doe weten.

Prakara ping 36.

Apadene kawulaningsun wadana, santananingsun kabèh, padha rumêksaa marang laku-lakuning adil kapatihan, lan adil ing pradata, lan ing khukum, sarta aja ana pêpeka, angrubêdi amakèwuhi, sabarang lakuning adil kapatihan, ing pradata, lan ing khukum. Yèn ana anglakoni [angla...]

--- 38 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 72 dari 137

[...koni] pêpeka, amakèwuh rumêksane adil kapatihan, măngka kongsi katitik katur ing parentah, iku wadanane ingsun dhêndha satus reyal, sarta ora nganggo ingsun pariksa manèh, iya Si Adipati Sasradiningrat, kang amêtokna dhêndhane marang kancane.

Art. XXXVI.

Elk Wedhono en lid der vorstelijke famille moet waken en oppassen voor den loop van het regt in de Balemangoe, Pradhoto en Soerambi, zonder nalatigheid of bemoeijelijking, in alles wat de loop van het regt in de Balemangoe, Pradhoto en Soerambi ook vordere. En als het ontdekt wordt, dat hij daarin onverschillig tewerk gaat, en de handhaving van het regt in de Balemangoe bemoeijelijkt, en dit aan de regering berigt wordt, dan zal ik dien Wedhono voor 100 rejalen in de boete slaan, en hem in 't vervolg voor het doen van onderzoeken niet meer gebruiken. Deze boete moet de Rijksbestierder aan zijne medeleden laten opbrengen.

Prakara ping 37.

Lan sarupaning wong kang padha aparapadu, aja ana wani-wani amaido utawa mogok ing pangadilan, kang dhingin pangadilan ing kapatihan, kapindho pangadilan ing pradata, kaping têlu khukuming surambi. Yèn ana wani-wani amaido, utawa amogok, enggal Si Adipati Sasradiningrat amriksaa kang têrang, yèn wis kapariksa khale luput kang ngadili, iku ingsun patrapi dhêndha satus reyal, mulura pêpadone. Dene yèn wis katitipriksa, măngka luput ingkang dèn bênêri, kang maido ora narima iku mau, nuli sira Adipati Sasradiningrat, [Sasradi...]

--- 39 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 73 dari 137

[...ningrat,] enggal anyêkêla marang wong kang amaido ing pangadilan iku mau, banjur sira buwanga sajabaning rangkah.

Art. XXXVII.

Niemand, die in proces is, wage het, het regterlijke vonnis van de Balemangoe, Pradhoto of Soerambi tebetwijfelen, of er zich tegen te verzetten. En indien hij zich daartoe vermeet, dan zie de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat hetzelve ten duidelijkste na. Is het dan bij onderzoekgebleken, dat de uitsprekervan het vonnis gedwaald heeft, dan bestraf ik hem met eene boete van 100 rejalen, en het proces [pro...]

--- 296 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 74 dari 137

[...ces] hebbe op nieuw zijnen loop. Maar wordt het na naauwkeurig onderzoek bevonden, dat de gevonniste, die met zijn vonnis ontevreden was, ongelijk heeft, dan late de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat dien man, die de gegrondheid van het over hem uitgesprokene vonnis betwijfelde, opvatten en buiten de grenzen der hoofdplaats verbannen (1).

Prakara ping 38.

Lamun ana kang ngiwat bojoning wong, apadene kang ngiwat wong wadon răndha, wulanjar, prawan, măngka ditututi marang ali warise, wong kang ngiwat mau kacêkêl, iku ladèkna marang pradata. Yèn wis têrang pariksane, Si Ngabèi Amongraja nuli aturêna ing parentah, iya Si Adipati Sasradiningrat angatrapna wong ngiwat iku mau, sira dhêndhaa sèkêt reyal, yèn ora mêtu dhêndhane, sira gitika ping rong atus, nuli sira buwanga sajabaning nagara. Anadene wong kang ngiwat iku mau, yèn nganti têtukaran anatoni marang kang nututi, iku kapatrapana diyat samurwate, yèn ora mêtu diyate mau, sira gitika ping têlung atus, nuli sira buwanga sajabaning rangkah. Dene yèn [yè...]

--- 40 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 75 dari 137

[...n] kongsi matèni wong ngiwat iku, sira patrapana diyat limang atus reyal, yèn ora mêtu diyate sira gitika ping limang atus, iya nuli sira buwanga marang ing Lodhaya, utawa marang Ngayah. Anadene wong ngiwat mau, yèn nganti mati utawa tatu, măngka ana ali warise ora narima, iku Ngabèi Amongpraja anulaka, aja sira dadèkake panggugate.

Art. XXXVIII.

Wanneer eene man een ander' man's vrouw, of eene weduwe (1) of eene maagd schaakt, en daarop door de bloedverwanten achternagezet en gegrepen wordt, dan levere men dien man aan de Pradhoto uit, en wanneer het feit bij onderzoek bewezen is, dan geve gij, Si Ngabehi Hamong-Prodjo, hem aan de regering over. De Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat legge dien schaker dan zijne straf op en beboete hem voor 50 rejalen. Kan hij deze boete niet opbrengen, dan late gij hem 200 slagen geven, en daarna dehoofdplaats uitjagen. Indien deschaker met de lieden, diehem achternajagen, handgemeen wordt en een' hunner wondt, dan legge gij hem eene geëvenredigde boete tot schavergoeding op. Kan bij deze boete niet opbrengen, dan late gij hem 300 slagen geven (2) en vervolgens de hoofdplaats uitjagen. Komt de schaker een' hunner te dooden, dan zult gij hem tot schaver goeding eene boete van 500 rejalen opleggen; en kan hij deze niet betalen, dan zult gij hem 500 slagen laten geven, en vervolgens naar Lodojo of Ajah (3) in ballingschap zenden. Maar als de schaker zelf

--- 297 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 76 dari 137

komt gewond of gedood te worden, en zijne bloedverwanten daarin niet willen berusten, dan zult gij, Si Ngabehi Hamong-Prodjo, hunne aanklagt (4) van de hand wijzen, en er geen verder gevolg aan geven.

Prakara ping 39.

Lamun ana wong bedhang bojoning wong, utawa anak sadulur sapêpadhane, măngka wong bedhang mau kacêkêl, iya ladèkêna marang ing pradata. Yèn wis têrang pariksane, Si Ngabèi Amongpraja nuli aturêna ing parentah, iya Si Adipati Sasradiningrat kang angatrapna wong bedhang mau, sira dhêndhaa sèkêt reyal, yèn ora mêtu dhêndhane, sira gitika ping rong atus, nuli sira buwanga sajabaning nagara. Anadene wong kang bedhang mau, yèn nganti têtukaran anatoni [a...]

--- 41 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 77 dari 137

[...natoni] marang ali warise kang kabedhang iku, sira patrapana diyat samurwate, yèn ora mêtu diyate, sira gitika ping têlung atus. Dene wong bedhang mau, yèn nganti matèni, sira patrapana diyat limang atus reyal, yèn ora mêtu diyate, sira gitika ping limang atus, iya sira buwanga marang Lodhaya, utawa marang Ngayah. Anadene wong ambedhang iku mau, yèn nganti tatu utawa mati, măngka ana ali warise ora narima, iku Ngabèi Amongpraja sira tulaka, aja sira dadèkake panggugate. Kaya mêngkono manèh, manawa ana wong bêbedhangan, wong wadon siji dibedhang wong loro, nalikane paran-pinaran, măngka nganti têtukaran, ana kang tatu utawa mati ing salah sawijine, yèn nganti ana gugate, iku Ngabèi Amongpraja sira tulaka, aja sira dadèkake panggugate.

Art. XXXIX.

Wanneer een man met de vrouw, dochter of zuster van een' ander' man in minnehandel is, en door dezen gegrepen wordt, dan levere men hem aan de Pradhoto uit. Indien de daad na duidelijk onderzoek bevonden wordt aldus te zijn, dan geve gij, Ngabehi Hamong-Prodjo, hem aan de regering over, opdat de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat den man, die zich aan ongeoorloofden minnehandel heeft schuldig gemaakt, bestraffe, en voor 50 rejalen beboete. Kan hij dezelve niet opbrengen, dan late gij hem 200 slagen geven, en daarna de hoofdplaats uitjagen. Maar als de man, die met eene vrouw ongeoorloofden minnehandel pleegt, met hare bloedverwanten handgemeen wordt, en een' hunner verwondt, dan legge gij hem eene geëvenredigde boete tot schavergoeding op (1); en kan hij deze niet betalen, dan late gij hem 300 slagen geven. Indien hij, die dusdanigen minnehandel pleegt, er een' komt te dooden, dan legge gij hem tot schavergoeding eene boete van 500 rejalen op. Kan hij deze niet betalen, dan late gij hem 500 slagen geven en daarna naar Lodojo of naar Ajah verbannen. Maar indien de schuldige zelf gewond of gedood wordt, dan zult gij de aanklagt zijner bloedverwanten, indien deze er niet in berusten willen, van de hand wijzen

--- 298 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 78 dari 137

en er verder geen gevolg aan geven. Evenzoo, wanneer er eene minnehandel tusschen eene vrouw en twee mannen bestaat, en deze elkander te gelijker tijd bij deze vrouw ontmoeten, en alsdan handgemeen wordende, een van beiden gewond of gedood wordt, dan zult gij, Ngabehi Hamong-Prodjo, indien hiervan eene aanklagt geschieft, dezelve van de hand wijzen en er geen verder gevvolg aan geven.

Prakara ping 40.

--- 42 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 79 dari 137

Mungguh wong ngabotohan, kang ingsun lilani bupati sapandhuwur, angadu jago lan gêmak, utawa angadu kêmiri, nanging iku dèn rêksaa kang bêcik, manawa ana wong agawe prakara, yèn nganti ana prakara têtukaran, ana kang tatu utawa mati, iku Si Adipati Sasradiningrat, anatrapana kang angadêgake ngabotohan mau, sira dhêndhaa sèkêt reyal. Dene wong kang tatu utawa mati iku, yèn ana ali warise ora narima, mulura gugate marang pradata, yèn wis têrang pariksane, Si Ngabèi Amongpraja nuli angaturêna marang parentah, iya Si Adipati Sasradiningrat angatrapna marang wong kang anatoni mau, sira patrapana diyat samurwate, yan[7] ora mêtu diyate, sira gitika ping têlung atus, nuli sira buwanga sajabaning rangkah. Anadene wong kang matèni sira patrapana diyat limang atus reyal, yèn ora mêtu diyate, sira gitika ping limang atus, [a...]

--- 43 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 80 dari 137

[...tus,] iya nuli sira buwanga marang Lodhaya, utawa marang Ngayah. Anadene wong ngabotohan kang ora ingsun lilani, kaya ta dhadhu, kêplèk, kècèk, gimêr sapêpadhane, iku Si Adipati Sasradiningrat kang anatrapana, wong kang ngadêgake ngabotohan mau, sira dhêndhaa salawe reyal, yèn ora mêtu dhêndhane sira gitika ping satus. Dene wong kang anglurug ngabotohan, iku sira dhêndhaa sapuluh reyal, yèn ora mêtu dhêndhane sira gitika ping sèkêt. Dene yèn nganti ana wong têtukaran, ana kang tatu utawa mati, yèn ana ali warise ora narima, iku Ngabèi Amongpraja, sira tulaka, aja sira dadèkake panggugate.

Art. XL.

Weddingschappen en hazardspelen, die ik alleen aan Boepati's en aan ambtenaren boven dien rang, veroorloof, zijn hanen- en kwartel- gevechten en het spel met kemiri-noten (1). Doch hierop moet vooral gepast worden, dat niemand twist make. en indien het tot twisten en vechten komt, zoodat er iemand gewond of gedood wordt, dan legge de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat eene straf op aan den oprigter van deze speelplaats (2), en beboete hem voor 50 rejalen. Wanneer de bloedverwanten van den gewonde of gedoode daar niet in berusten willen, dan ga hunne aanklagt door bij de Pradhoto. En als de zaak duidelijk onderzocht is, dan geve gij, Ngabehi Hamong-Prodjo, dezelve over aan de regering, opdat de Rijksbestierder den man, die gewond heeft, bestraffe, en hem eene geëvenredigde boete tot schavergoeding oplegge. Kan hij deze niet betalen, dan zult gij hem 300 slagen laten geven, en daarna de hoofdplaats uitjagen. Maar ingeval de man een' ander' plaats uitjagen. Maar ingeval de man een' ander' gedood heeft, dan zult gij hem tot schavergoeding

--- 299 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 81 dari 137

eene boete van 500 rejalen opleggen; en kan hij deze niet betalen, dan zult gij hem 500 slagen laten geven, en daarna verbannen naar Lodojo of Ajah. - Wat betreft de spelen, welke ik niet toelaat, deze zijn de dobbelsteenen, keplek, ketjek (3), het tolspel en dergelijke. Dus bestraffe de Rijksbestierder den man, die dergelijke speelplaatsen oprigt, en beboete hem voor 25 rejalen; kan hij deze boete niet opbrengen, dan late gij hem 100 slagen geven. En ieder, die zich naar zulk eene speelplaats durft begeven, dezen moet gij voor 10 rejalen beboeten: als hij deze niet kan opbrengen, dan late gij hem 50 slagen geven. Als men te dier plaatse handgemeen wordt, en er een gewond of gedood wordt, en zijne bloedverwanten daarin niet berusten, dan zult gij hunne aanklagt afwijzen en er geen verder gevolg aan geven.

Prakara ping 41.

Anadene wong ananggap talèdhèk, ingsun lilani bupati sapêpadhane, apadene kawulaningsun bocah cilik kang amawa sabab, kaya ta amêmantu [a...]

--- 44 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 82 dari 137

[...mêmantu] lan tingkêb, apadene têtak, aduwe nadar. Sanajan ananggapa talèdhèk kang ambêbarang awan, iya ingsun lilani. Nanging dirêksaa kang bêcik, manawa ana wong agawe prakara, têtukaran, ana kang tatu utawa mati, iku Si Ngabèi Amongpraja awèha wêruh marang Si Adipati Sasradiningrat, kang anatrapana wonge kang ananggap, sira dhêndhaa. Yèn kawulaningsun kaliwon sapandhuwur, sira patrapana dhêndha sèkêt reyal, dene kawulaningsun mantri sapangisore, sira patrapana dhêndha salawe reyal. Dene wong kang tatu utawa mati iku, yèn ana ali warise ora narima, mulura gugate marang pradata, yèn wis têrang pariksane, Si Ngabèi Amongpraja nuli aturêna ing parentah, iya Si Adipati Sasradiningrat kang angatrapna. Dene wong kang natoni iku, sira patrapana diyat samurwate, yèn ora mêtu diyate, sira gitika ping 300, nuli sira buwanga [bu...]

--- 45 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 83 dari 137

[...wanga] sajabaning rangkah. Dene wong kang matèni iku mau, iya patrapana diyat 500 reyal, yèn ora mêtu diyate, sira gitika ping 500, nuli sira buwanga marang Lodhaya, utawa marang Ngayah. Anadene wong ananggap talèdhèk bêngi, ora mawa sabab, măngka kongsi ora kawruhan ing parentah, iku kang ananggap sira patrapana dhêndha salawe reyal. Dene yèn ana prakara têtukaran, nganti ana kang tatu utawa mati, măngka ana ali warise ora narima, iku Ngabèi Amongpraja sira tulaka, aja sira dadèkake panggugate. Anadene saliring prakara, lamun abot pakèwuh, iya sira unggahêna marang surambi.

Art. XLI.

Het vertoonen van eene teledek (1) of het geven eener tandak-partij sta ik toe aan Boepati's en die gelijken rang hebben, alsmede ook aan den kleinen man, mits de gelegenheid daartoe eene wettige reden geve, zoo als het vieren eener bruiloft, of de zevende maand eener eerste zwangerschap, of eene besnijdenis, of het nakomen eener gelofte. Evenwel ook het vertoonen eener dansmeid, die langs de straten over dag rondgaat, vergun ik. Maar hierbij worde er goed op gepast, dat niemand twist make: want zoo het bij deze gelegenheid tot vechten kwam, en iemand gewond of gedood werd, dan zult gij, Ngabehi Hamong-Prodjo,

--- 300 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 84 dari 137

daarvan kennis geven aan den Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat, opdat deze den vertooner of gever der tandak-partij bestraffe. Zoo hij een Kliwon of ambtenaar boven dien rang is, dan legge men hem eene boete van 50 rejalen op: is hij een Mantri of daar beneden, zoo beboete gij hem voor 25 rejalen. Indien de bloedverwanten van den gewonde of gedoode daar niet in berusten, dan hebbe hunne aanklagt bij de Pradhoto haren gang, en is de zaak duidelijk onderzocht, dan geve gij, Ngabehi Hamong-Prodjo, dezelve over aan de regering, opdat de Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat den schuldige bestraffe. Is het aan verwonding dat hij zich schuldig heeft gemaakt, dan legge men hem eene geëvenredigde boete tot schavergoeding op. Kan hij deze niet opbrengen, dan late gij hem 300 slagen geven, en hem daarna de hoofdplaats uitwerpen. Is het aan moord, dat hij zich schuldig gemaakt heeft, dan legge men hem tot schavergoeding eene boete van 500 rejalen op; kan hij deze niet betalen, dan late gij hem 500 slagen geven, en daarna naar Lodojo of Ajah verbannen. Maar als een man des nachts eene tandak-partij gegeven heeft, zonder daartoe reden of verlof te hebben, en zonder daarvan aan zijn hoofd (2) kennis te hebben gegeven, dan zult gij hem voor 25 rejalen beboeten. Indien er twist en vechtpartij bij ontstaan, en iemand gewond of gedood is, dan zult gij, indien de bloedverwanten daar niet in berusten, hunne aanklagt van de hand wijzen (3) en er geen verder gevolg aan geven. Voorts moet gij alle zaken, die aan moeijelijkheden [moeijelijk...]

--- 301 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 85 dari 137

[...heden] en zwarigheden onderhevig zijn, naar de Soerambi opzenden.

Prakara ping 42.

Saliring prakara yèn wis pêdhot, aja tan ora Si Ngabèi Amongpraja, sira awèha wêruh marang Si Adipati Sasradiningrat. Pacuwan-pacuwan [pacu...]

--- 46 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 86 dari 137

[...wan-pacuwan] Si Ngabèi Amongpraja dèn kalakon saunine nawalaningsun, ingkang ingsun gadhuhakên marang sira. Têka kongsi luput olèh pakênira matrapakên adil ana ing pradataningsun, amêsthi sira ingsun wêsiasat kang luwih abangêt.

Titi.

__________

Art. XLII.

Alle zaken, wanneer zij afgedaan zijn, Si Ngabehi Hamong-Prodjo, moet gij volstrektelijk aan den Rijksbestierder Sosro-Dhiningrat ter kennis brengen. Het is mijn uitdrukkelijke last, Si Ngabehi Hamong-Prodjo, dat de geheele inhoud van deze mijne Wetsbepalingen, waarvan ik de uitvoering in uwe handen stel, worde opgevolgs en nagekomen. En zoo het gebeurde, dat gij dwaaldet in het vellen van een vonnis in deze Pradhoto, dan zal ik u gewisselijk ten strengste straffen.

__________

--- [302] ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 87 dari 137

AANTEEKENINGEN.[8]

Om zich een juist denkbeeld te maken van de geheele inrigting der Javaansche regtbanken op Soerakarta, is het noodzakelijk te lezen het werk van C. F. Winter, getiteld: Regtspleging over de onderdanen van Z. H. den Soesoehoenan te Soerakarta. Daarin worden de meeste der in deze Nawolo-Pradhoto voorkomende zaken te harer plaatse behandeld en opgehelderd. Voor diegenen, die zich van genoemd werk bedienen, acht ik het dus voldoende dat ik hetzelve, daar waar het noodig is, slechts aanhale.

(1) De Nawoto-Pradhoto, 't welk bepalingen der Pradhoto beteekent, is een côde, dat sedert langen tijd bij de regtbank van dien naam in gebruik is; en ofschoon het naderhand eenige veranderingen ondergaan moge hebben, reeds bestond ten tijde van Pakoe-Boewono II, onder wiens regering de zetel van het rijk verplaatst is van Kartasoera naar Soerakarta, en die, nadat hij ten behoeve der Maatschappij afstand van zijne heerschappij gedaan had, in 1749 overleden is. Waarschijnlijk is het,

--- 303 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 88 dari 137

dat zijn zoon en opvolger Pakoe-Boewono III, die van 1749 tot 1788 geregeerd heeft, deze wetten zoodanig heeft gewijzigd, als hij begreep dat door de tijdsomstandigheden vereischt werd; en het is eerst onder diens zoon Pakoe-Boewono IV, die de regering van 1788 tot 1820 in handen heeft gehad, en die de vader van den thans regerenden Pakoe-Boewono VII is, dat dit wetboek in die gedaante tot stand is gebragt, waarin het nu bij de Pradhoto gebruikt wordt.

(2) Het teeken van Mangoetjap, dat aan het hoofd dezer Nawolo staat, beteekent Lees, en is zamengesteld uit de pasangan m, uit de ng, uit de pasangan tj en uit de dubbele pasangan p. Deze letters bij elkander genomen, maken m ng tj p p voor mangoetjappo, dat van hoetjap woord komt en lezen beteekent.

(3) Nawolo beteekent eigenlijk eenen openen lastbrief, uitgevaardigd door den Soesoehoennan aan een' zijner onderdanen. Ook wil het eene akte van aanstelling zeggen, met de daarbij gevoegde instructiën van hetgeen de aangestelde te betrachten hebbe. Om deze reden begint dit boek, even als alle bevelschriften, met het woord penget, let op. Om dit wel te begrijpen en om den stijl, waarin deze wetten vervat zijn, te verstaan, moet men in het oog houden, dat de wetgever, bij het uitsreken dezer wetten, het woord niet onmiddelijk tot zijne onderdanen in 't algemeen rigt, opdat elk hunner weten zou waaraan hij zich te houden heeft: in dit opstel spreekt de Keizer slechts een' individu aan, dien hij, onder den aan dien rang toekomenden titel van Ngabehi Hamong-Prodjo, tot opperfiskaal en voorzitter der Pradhoto benoemt, en wien hij daarbij alle die wetten voorschijft, volgens welke hij de aldaar voorkomende zaken te regelen hebbe.

--- 304 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 89 dari 137

(4) De naam of titel van Hamong-Prodjo beteekent Voogd van den lande of van het volk. Si is een partikel dat alleen vóór de namen van kleine en nederige personen geplaatst wordt, doch door den Keizer in 't aanspreken vóór den naam van een' ieder zijner onderdanen gevoegd kan worden.

(5) Djedjeneng beteekent eigenlijk de verticale bamboezen staken of stutten, waarmede eene van bamboe gevlochten muur of pagger staande wordt gehouden. Doch in regterlijke termen is dit woord het sijnonijm van Djekso en Onder-djekso.

(6) Lawang is het Ngoko van Kori, en beteekent deurwaarder.

(7) Sorojoedho bet. Onderzoeker.

(8) De eigenlijke beteekenis van Choekoem is: het straf-wetboek der geestelijken, leden der Soerambi, en van daar wordt er deze regtbank zelve mede bedoeld.

(9) Wiseso of waseso is de magt, welke de Vorst zich voorbehoudt, om in buitengewone gevallen het vonnis zelf te vellen, of de straf, door de Soerambi of Balemangoe den misdadiger opgelegd, te verzwaren of te verligten. Zie verder over het gebruik van dit woord wiseso, Art. II van deze Nawolo, Aant. 3.

(10) Mantri en daarboven. Deze rangen zijn in eene opklimmende orde die van Mantri, Pannewoe, Kliwon, Toemenggoeng en Radhen-Adhipati.

(11) Tondo bet. merk, en wil hier zeggen de oppasser of wachter, die door de regering op de pasar aangesteld is, om voor de goede orde aldaar te zorgen; en wien het vroeger opgedragen was om een teeken of merk op die gekochte goederen, waarvan de pacht reeds betaald was, te zetten, en wel op te passen dat er geene goederen van

--- 305 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 90 dari 137

de pasar werden afgehaald, zoolang er dat teeken nog aan ontbrak.

(12) Te dezer plaatse geeft Pakoe-Boewono IV aan zijnen oudoom Mangkoe-Boemi den naam van grootvader, en aan diens schoonzoon Mangkoe-Negoro, den naam van oom. Het is in de Javaansche familjes het gebruik deze nemen van grootvader en oom te bezigen ter onderscheiding van den rang, welken de leden eener familje in de opvolging der generaties bekleeden; zoodat een oudoom grootvader kan genoemd worden, als daarmede gelijkstandig zijnde.

(13) Deze bijeenkomst te Djatisari, eene dhesa in het Soekowatische gelegen, had in 't begin van 1755 plaats, tusschen Pakoe-Boewono III en zijnen oom Mangkoe-Boemi, die zich met elkander verzoend hadden. Hiermede eindigde die lange oorlog, waarin de laatste zijnen neef naar den troon had gestaan, tot dat de Maatschappij hem eindelijk met een gedeelte van het rijk, 't welk P. B. III hem moest afstaan, te vreden stelde. Bij deze gelegenheid werden er tusschen deze beide vorsten schikkingen gemaakt en voor het vervolg maatregelen genomen in regtszaken, voorvallende tusschen onderdanen hunner respectivelijke staten van Soerakarta en Djokjokarta. In dit laatstgenoemde rijk, waarin oudtijds de zetel van Mataram gelegen was, bleven de nazaten van Mangkoe-Boemi met den titel van Sultan regeren.

(14) Deze ontmoeting te Salatiga had een paar jaren later (27 Maart 1757) plaats tusschen P. B. III en Mangkoe-Negoro, ook wel Mas-Sajidh genoemd, schoonzoon van Mangkoe-Boemi. Deze had de zaak van zijnen schoonvader nog voor den vrede van 1755 reeds verlaten en den oorlog op eigene hand voortgezet. Ten laatste

--- 306 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 91 dari 137

gaf hij aan vredesonderhandelingen gehoor en onderwierp zich aan de Maatschappij, die hem eene streek met 4000 huisgezinnen in Kadoewang, Laroh en Matissé als erfelijk gebied, waarinhij onafhankelijk van den Soesoehoennan was, afstond. Deze Mangkoe-Negoro is eerst in 1796 overleden, en door zijn nageslacht in het gebied over deze zelfde staten opgevolgd.

Art. I.

Zie C. F. Winter, aang. werk, Art. 45.

(1) Najoko: raadsheer. Deze titel wordt gegeven aan de acht Wedhono's, medeleden van den Radhen-Adhipati, die zitting in de Balemangoe en den rang van Toemenggoeng hebben.

(2) Boepati, deze titel is ook het sijnonijm van Toemenggoeng en Wedhono; en werd ook gegeven aan de regenten, die met dien rang, door den Soesoehoennan waren aangesteld over de landen van de Montjonegoro.

(3) Kapatijan. De Balemangoe wordt door de Javanen ook wel Kapatijan genoemd, 't welk eigenlijk de zetel of woonstede aan den Pati of Radhen-Adhipati beteekent, in wiens voorhuis en onder wiens voorzitterschap deze regtbank gehouden wordt.

(4) De zaakwaarnemende persoon kan alleen maar gekozen worden uit den stand van beambten, die den rang van Panneket, Mantri en Pannewoe of eenen daaraan gelijken rang bekleeden.

Art. II.

Zie C. F. Winter, aang. W. Art. 2.

(1) De behandeling dezer zaken komt aan de Pradhoto toe, indien zij van een schuldbewijs voorzien zijn: ontbreekt [ont...]

--- 307 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 92 dari 137

[...breekt] er dit aan, dan worden dezelve bij de Pradhoto afgewezen en naar de Soerambi opgezonden.

(2) Si Adhi-Pati Sosro-Dhiningrat. De Adhi-Pati, 't welk woordelijk de Schoone of Edele Heer beteekent, is de eerste Minister of Rijksbestierder van den soesoehoenan te Soerakarta. Dit ambt wordt thans bekleed door Sosro-Dhiningrat, die hetzelve reeds onder het engelsche bestuur op Java bekleedde. Zijne betrekking wordt in de regtspleging der Javanen meestal eenvoudiglijk door den term van Parentah uitgedrukt. Zie over de beteekenis van dit woord Aant. 4 op Art. III dezer Nawolo.

(3) Hing kang podo hawit teko wiseso bet: op eigen gezag en met geweld geschied. Hierdoor verstaat men die zaken, waarin de aanvaller een beambt persoon is, doch in de uitoefening van zijn gezag zich van ongeoorloofd geweld bediend heeft, om zijnen ondergeschikte tot het vervullen van eene verpligting of van eenen eisch te dwingen.

Art. III.

(1) Loerah en Bekkel zijn dhesa-hoofden die met de policie en andere belangens van de plaats belast zijn.

(2) Kahoem. Dat is een priester of geestelijke. In elke dhesa en kampoeng is er een aanwezig, die bij gelegenheid van de Poeoso en van andere feesten eene kleine ceins of dime moet gâeren bij de lieden zijner plaats, en welke meestal in een weinig rijst, duiten en andere geriefelijkheden bestaat: van dezen ceins, die panga=ibban[9] heet, brengen de Kahoem's vervolgens weder een gedeelte aan den Mas-Pangoeloe op.

(3) Titik en Njino zijn woorden, die beide het spoor beteekenen eener diefstal of andere gepleegde misdaad, en die in 't gebruik niet altijd behoorlijk onderscheiden worden, [wor...]

--- 308 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 93 dari 137

[...den,] ofschoon er in de eigenlijke beteekenis dier woorden toch onderscheid bestaat. De titik eener misdaad te hebben gekregen, wil zeggen, dat men door ingewonnen' berigten van buren of andere getuigen, of door eene toevallige ontdekking op het spoor van den misdadiger of van het corpus delicti gebragt wordt; het is dus niet meer dan eene indice. Doch njino beteekent het corpus delicti zelf, wanneer het teruggevonden is, of eenig tastbaar voorwerp, tot de gepleegde misdaad behoorende. Er kan dus titik bestaan, zonder dat het tot eene njino gebragt zij. Om dit door een voorbeeld op te helderen: de Javaan Drono heeft zijne kris verloren, en verneemt van zijn' buurman Sarijo, dat deze Dongso met deze kris heeft zien voorbijgaan. Dat is titik. Maar indien nu Drono ten huize van Dongso de schede of eenig ander deel van zijne kris te vinden komt, dan is ook de njino ontdekt.

(4) Parentah: Bevel, Regering, Overheid. Hiermede verstaat de Javaan in 't algemeen de hooge regering op de hoofdplaats zelve, en de drie geregtshoven aldaar, vermits daarbuiten de dhesa-hoofden niet met de legale magt bekleed zijn van voorkomende geschillen op eene andere wijze dan door minnelijke schikking bij te leggen. Doch bij uitnemendheid is het meestal de Radhen-Adhipati, die door den naam van Parentah bedoeld wordt; want niet alleen velt hij vonnissen in de regtbank der Balemangoe, die eerst op het einde van de regering van Pakoe-Boewono IV is opgerigt, en waarin hij tot voorzitter is aangesteld; maar ook daarbuiten moet hij in zijne hoedanigheid van Rijksbestierder in verscheidene zaken beslissen en dezelve afdoen.

(5) Het komt mij voor eene zonderlinge gewoonte te zijn, verdachte lieden aan visitatie te onderwerpen, nadat

--- 309 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 94 dari 137

zij zich vooraf door eenen eed hebben moeten zuiveren van de verdenking. Daarom geloof ik, dat deze eed slechts naderhand en ten overvloede wordt afgenomen, in geval de visitatie vruchteloos geweest is.

Art. IV.

(1) Titir. Zie C. F. Winter, gen. w. Art. 55 en Aant. 95.

(2) Montjo-pat Montjo-limo: de omliggende dhesa's. Zie C. F. Winter, Aant. 63. De woordelijke beteekenis dezer uitdrukking, die in het burgerlijke leven der Javanen dagelijks voorkomt, en waarvoor zij kortelijk Mrapat zeggen, is: de afgelegene dhesa's, die elke andere dhesa aan de vier zijden omgeven, terwijl zij door montjo-limo de daarbuiten en nog verder afgelegene dhesa's aanduiden.

(3) Pisahidh: Aangifte. Zie C. F. Winter, Art. 13.

(4) Njanthèllaké. Dit werkwoord is afgeleid van het woord tjanthèllan, (eene haak), en beteekent dus eigenlijk: iemand tot eenen haak gebruiken, aan hem iets vasthaken, 't geen hier overdragtelijk zeggen wil: dat men den vlugteling onder zijne bewaring achterlaat, en er hem verantwoordelijk voor stelt. Ook noemt men Patjanthèllan, den Loerah of Bekkel, wien elk Javaan, wanneer hij van de eene dhesa of kampoeng naar de andere verhuizen wil, vergunning vragen moet, om zich in deszelfs wijk neder te zetten.

Art. V.

(1) Over Hoebojo, zie C. F. Winter, Art. 15 en Aant. 67.

(2) Mataram, Zuidergebergte, Bagelen en Banjoemas: de bewoners dezer landstreken stonden tijdens de laatste herziening dezer wetten, nog onder het gebied van

--- 310 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 95 dari 137

den Soesoehoennan, die deze landen eerst in 1830 aan het Nederlandsch bewind heeft afgestaan.

(3) Deze boeten, die den naam dragen van dendo pratikel, (zie C. F. Winter, Aant. 58) worden betaald door den Djekso van den gedaagde: want aan dien Djekso en niet aan den gedaagde zelven, wordt de eerste dagvaarding, sereggan, als ook de tweede aanmaning, hoebojo, gezonden. Deze Djekso moet dus onder eigene verantwoordelijkheid voor de verschijning van den gedaagde zorg dragen, en in geval van niet verschijning de gezegde boete opbrengen. Verders vergelijke men dit met hetgeen er in Art. XVII dezer Nawolo-Pradhoto te zien is, dat namelijk de Djekso niet alleen heboet, maar ook uit zijne betrekking voor 40 dagen zal ontslagen worden, indien de afwezigheid van den gedaagde al te lang duurt; en dat, indien na het einde van deze 40 dagen de gedaagde nog niet uitgeleverd is, het hoofd, waar de Djekso onder staat, er voor aangesproken zal worden.

(4) Hoebojo-loebar: dit is hetzelfde als hoebojo-hébro. Zie C. F. Winter, Aant. 67.

(5) Hajahhan bet. in 't algemeen eene boodschap in dienst van den Soesoehoennan. Maar eene buitenlandsche boodschap voor hem verrigten heet in 't Javaansch Madjang masisirran, dat woordelijk zeggen wil naar Padjang en naar het zeestrand gaan, want een gedeelte van Padjang en het geheele zeestrand is buiten het grondgebied van den Soesoehoennan gelegen. Misschien staat het woord Hajahhan wel in verband met het woord Hajah, dat de naam is van een gewest op Java, waarheen misdadigers in ballingschap werden gezonden. Zie Art. XXXVIII, Aant. 3.

Art. VI.

Zie C. F. Winter, Art. 14 en 16.

--- 311 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 96 dari 137

(1) Kang dhoewe momongan: dit bet. die hem onder zijne hoede en verzorging heeft. Dit is de Wedhono of Loerah, zoo als de Javaan in 't algemeen het hoofd noemt, waaronder hij staat, of op wiens paloenggoehhan hij woont. Zie over paloenggoehhan de Bijvoegselen § 6 en 7.

Art. VII.

Zie C. F. Winter. Art. 15.

Art. VIII.

Zie C. F. Winter. Art. 13 en 44.

Art. IX.

Zie C. F. Winter. Art. 14 en 54.

(1) Gagantoengan. Deze som moet door de partijen vooruit ingezet worden, om daarmede, na afdoening der zaak, de moeijelijkheden in het betalen der proces-kosten voortekomen.

(2) Pannitjillé. Indien de pandeling één of twee dubbeltjes daags ontvangt, dan wordt al datgeen, wat hij iederen dag voor zijnen arbeid daarboven verdient, hem afgerekend van zijne schuld.

(3) Bekti-geld: dit is het geld, hetwelk voor den vacant komenden post van een' overleden' of ontslagen' ambtenaar door deszelfs opvolger aan den Loerah-tabon of Wedhono wordt betaald, en gewoonlijk zooveel bedraagt, als zijne paloenggoehhan in 2 of 2½ jaar aan pacht kan opbrengen.

Art. X.

Zie C. F. Winter. Art. 54.

Art. XI.

Zie C. F. Winter. Art. 55.

--- 312 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 97 dari 137

(1) Siro: Gij. Ofschoon dit voornaamwoord van den tweeden persoon tot Hamong-Prodjo gerigt is, wordt echter de uitvoering dezer bepaling niet onmiddelijk aan hem opgedragen. Het aan hem gegeven bevel wil zeggen, dat hij voor de nakoming van hetzelve te zorgen hebbe.

(2) Hanoetoetti hasahidh ringkes. Dergelijke aanklagten heten Pisahidh ringkes en zijn door de wet verboden, vermits het door de wet is toegestaan, eenen dief, moordenaar en soortgelijken misdadiger, wanneer hij zich niet overgeven wil, aftemaken: (Zie Art. IV). Dit heet ngringkessi. Op de aangifte derhalve tegen eene zaak, die bij nader onderzoek blijkt ringkes te zijn, is eene boete gesteld; terwijl de aanklagt verder van de hand gewezen en de zaak vernietigd wordt.

Het woord ringkes heeft eigenlijk den zin van kort bestek, beknopte inhoud, epitome: en deze beteekenis is op deze zaak van toepassing in zoo ver, dat deze korte behandeling den misdadiger zijne straf doet ondergaan met voorbijgang en afsnijding van alle andere regterlijke formaliteiten.

Art. XII.

Dit Artikel is eene herhaling en uitbreiding van het voorgaande.

Art. XIII.

(1) De Djoeng is geen vlaktemaat, maar geeft slechts hetbedrag te kennen van hetgeen een bebouwd land kan opbrengen. Hierin is evenwel de waarde van de djoeng zoo onbepaald, dat de opgave van een zeker aantal djoeng's, om de grootte of de waarde van een land uit te drukken, eigenlijk niets beteekent. - Djoeng is een Kawi woord, dat plaats wil zeggen: en was in oude tijden verdeeld in 2

--- 313 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 98 dari 137

Kikil (ossenschenkel), dat is zooveel als door 2 ossen kan beploegd worden. De kikil nu was weder in 2 Karijo (arbeiden) of in 2 Bahoe (arm) verdeeld, omdat één kikil zooveel was als door twee man bewerkt kon worden. Doch ook deze weinig beduidende bepaling kan nu zelfs niet meer tot maatstaf genomen worden. - De meest aangenomen waardering van een' djoeng is, dat dezelve 8 hamat padi in éénen oogst kan opbrengen. Een hamat houdt in 48 bossen of schoven, sabelah. Deze door den landman bij paren op het veld geplaatst, maken 24 dubbele schoven uit, waarvan elk een sagadeng heet.

Art. XIV.

(1) Tjandak-tjekel. Dit is iemand aanhouden en op eene wederregtelijke wijze, 't zij door list 't zij door geweld, hem iets van zijne goederen onthouden, ten einde zich zelven schadeloos te stellen voor de eene of andere pretentie, die men op hem heeft, of waarvoor men hem, ofschoon hij er niets mede te maken hebbe, aansprakelijk stellen wil. Aangezien het veroorloofd is zich tegen den aanhouder te verdedigen, en het, volgens de Javaansche wet, zelfs ongestraft blijft hem bij deze gelegenheid te wonden of te dooden, zoo zou eene door de bloedverwanten daartegen ingebragte aanklagt eigenlijk als pisahidh ringkes moeten beschouwd worden. Maar aangezien een aanhouder in dit geval toch minder schuldig dan een dief of moordenaar is, zoo wordt gezegde aanklagt slechts afgewezen en niet met eene boete gestraft.

Art. XV.

(1) Tjengkal. Dit is eene lengtemaat van 12 voeten. De gewoonte van op deze wijze, rondom de plaats van het gepleegde feit, den omtrek van het terrein tebepalen, waar

--- 314 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 99 dari 137

binnen alle de ingezetenen voor de onderhavige zaak beboetbaar zijn, deze gewoonte is slechts binnen de grenzen der hoofdplaats noodzakelijk, en treedt aldaar in de plaats van datgene, wat buiten de hoofdplaats voor de Montjo-pat en Montjo-limo bepaald is.

(2) Dhijat en Dendo beteekenen boete, en worden dikwijls zonder onderscheid, het een voor het ander, gebruikt. Dendo is eigenlijk eene gewone geldboete voor het plegen eener misdaad of andere overtreding van de wet opgelegd. Dhijat daarentegen wil zeggen eene som tot schavergoeding te betalen aan hem, die benadeeld was: of wel geeft het, zoo als in dit Art. XV, eene boete te kennen, die voor eene gepleegde misdaad, niet aan den misdadiger zelven is opgelegd, maar aan diegenen, die de misdaad hadden dienen te verhoeden en er dus aansprakelijk voor gesteld worden; in welk geval de dhijat aan de Parentah of regering betaald wordt.

De gezamenlijke opbrengst dezer boeten, welke den Djekso der Balemangoe in bewaring worden gegeven, was vroeger bestemd voor het onderhoud van kettinggangers en gevangenen op Soerakarta. De uitgaaf voor eerstgenoemden is vervallen, sedert dat er op Soerakarta geene kettinggangers meer zijn. Groot kan echter de som niet wezen dezer vereenigde boeten, die dikwijls onbetaald blijven en welker inning slecht verantwoord wordt.

Art. XVI.

(1) Patjanthéllan. Zie over den zin van dit woord Aant. 4 op Art. IV.

Art. XVII.

Zie Art. V Aant. 3, en Art. VI dezer Nawolo-Pradhoto, en C. F. Winter, Art. 15.

--- 315 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 100 dari 137

(1) Paséban, ook wel genoemd Pasowannan, beide afgeleid van de werkwoorden Sébo en Sowan, die verschijnen, bezoeken beteekenen, willen dus eigenlijk eene plaats van verschijning zeggen. Deze naam wordt ook gegeven aan de groote pandoppen, waaronder de vergaderingen der Pradhoto en der Balemangoe gehouden worden. Hier beteekent Paséban de regtbank zelve, of wel de verschijning en zitting, welke aan elk lid van den regtbank in dezen Paséban toekomt. Hiervan ontslagen worden is hetzelfde als van zijne betrekking aldaar ontzet worden.

(2) Hapépé beteekent woordelijk in de zon staan, en van daar overdragtelijk: zich met een verzoek tot iemand wenden. Het was namelijk in vroegere tijden de gewoonte, dat smeekelingen, die met een door de regtbank uitgesproken vonnis niet te vreden waren, zich tot den Soesoehoenan gingen wenden, daartoe eenen dag kiezende, dat hij om audientie te geven op de Siti-hinggil verscheen. Bij deze gelegenheid was de suppliant gewoon zich in het wit te kleeden, en niet digter te naderen dan tot de twee wringinboomen, die op de Haloen-naloen ten noorden der Siti-hinggil geplant zijn. Daar bleef hij onder den blooten hemel, of zoo men wil, in de zon staan en wachte, tot dat de Soesoehoenan hem oplette en tot zich riep. - Ook thans zijn de personen, die zich met eene petitie tot eene regtbank of gezagvoerend persoon te wenden hebben, niet gewoon onmiddelijk binnen te treden en zich in de schaduw van het dak der pandope neder te zetten; maar daarbuiten nevens de uiterste pijlers, waar de pandope oprust, blijven zij in de zon zitten in afwachting van het oogenblik dat zij gewenkt en geholpen worden. Van daar dat de uitdrukking hapépé

--- 316 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 101 dari 137

in de zon zitten, of zoo als wij zeggen, antichambre maken, overdragtelijk den zin van zich tot iemand wenden heeft gekregen.

Art. XVIII.

Zie C. F. Winter, Art. 15 en 17.

Art. XIX.

Dit Artikel is eene nadere toepassing van hetgeen in het begin en in Art. II dezer Nawolo-Pradhoto gezegdis. - Men ziet hier uit, dat de Pradhoto, als 't ware eene regtbank van eerste aanleg, slechts die zaken afdoet, die van geschrevene bewijzen voorzien enhelder zijn, waarbij het ook somwijlen met eenen eed wordt afgemaakt. Maar die zaken, waaraan zulke bewijzen ontbreken, of die, na voorafgaande kennisname, blijken moeijelijk en ingewikkeld te zijn, moet zij ter beslissing naar de Soerambi of aan den Rijksbestierder opzenden.

(1) Parentah. Zie Aant. 4 op Art. III.

Art. XX.

In het geval, 't welk in dit Art. XX gesteld wordt, ondergaat de persoon, wiens aangifte of wiens tegenspraak valsch bevonden wordt, en die derhalveschuldig is, dezelfde straf als die welke op de pisahidh ringkes gezet is. In het laatste geval, dat van pisahidh ringkes namelijk, is het iemand, die zich komt beklagen over eene zaak, waarvan hij de schuld terugwerpt op dengenen, die zich (naar de Javaansche wetten) wettig verdedigd en gewroken heeft: terwijl in het andere geval, diegene schuldig is, die door eene valsche aanklagt den anderen, die eene aangifte of klagt kwam indienen, in het daglicht van eenen valschen beschuldiger te zijn, stellen zou.

--- 317 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 102 dari 137

Art. XXI.

Zie C. F. Winter, Art. 6.

Art. XXII.

(1) Dat beteekent, dat die van beiden, wiens brief van aangifte eene jongere dagteekening voert, een serat boerran, en de noodige ondersteuning van Hamong-Prodjo verkrijgen zal om de verlorene zaak opte sporen, over welker bezit hij daarna tegen den anderen, die het hem betwisten wil, procedeeren mag; waarbij alsdan het geschil des te beter zal kunnen uitgemaakt worden, zoodra het gevondere voorwerp kan worden geconfronteerd met de kenteekenen en merken, welke elk hunner in zijnen brief daarvan heeft opgegeven.

Art. XXIII.

(1) Papadhonné: dat is zijn proces niet alleen tegen den persoon, dien hij beweerde het hoofd van den gedaagde te zijn, maar ook tegen dien gedaagde zelven.

Art. XXIV.

(1) Gonnè homahhomah: ter plaatse waar zij wonen. Deze stammen leefden min of meer verspreid en zwervende. Zie C. F. Winter, Aant. 26 en 96. De Kalang's, Pinggir's en Gadjah-mati's maakten in vroegere tijden een paar geïsoleerde stammen uit van menschen, die gedeeltelijk als slaven werden aangemerkt en op eenen lageren trap van burgerlijke regten dan andere Javanen stonden. Doch thans zijn deze onderscheidingen langzamerhand verdwenen, en de menschen van deze soort onder de overige bevolking versmolten, zoodat zij in het karakter van hunnen stam niet meer voorkomen. Het woord kalang (in 't hoog Javaansch kambeng) beteekent: die verhinderd of tegengehouden [te...]

--- 318 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 103 dari 137

[...gengehouden] wordt, omdat een man, tot dien stam behoorende, tot geen' hoogeren post dan dien van Pannéwoe (ambtenaar van den vierden rang) kon toegelaten worden. Zij waren bovendien aan eene kleine hoofdschatting onderworpen en zochten hun bestaan in nederige beroepen. De minachting, die op dit volk ruste, was waarschijnlijk toe te schrijven aan de gemeene afkomst, welke de overlevering van dat volkje melde, als zouden zij het nageslacht zijn van Djoko-Pangalassan, wiens vader Sookmo-Ngamboro de gedaante van eenen rooden hond had aangenomen. Nadat de menschen van dezen stam in vroegere tijden hadden rondgezworven, zich meestal ophoudende in bosschen, alwaar zij met houtvellen zich bezig hielden, kwamen zij op de hoofdplaatsen van Soerakarta en Djocjokarta zich nederzetten, alwaar Sultan Hagoeng van Mataram (A. C. 1636) hen tolpligtig maakte. Hij, die over hen tot hoofd was aangesteld, moest een register houden zoowel van de geboorten als van de sterfgevallen onder dit volk.

Ook de Pinggir's, ofschoon geen hoofdgeld betalende, stonden niet veel hooger dan de Kalang's aangemerkt. Hun naam beteekent rand, hoek, boord, omdat zij van het landschap Blambangan, in Java's oosthoek gelegen, herkomstig waren. Van daar was dit volk (A. C. 1646), toen Sultan Hagoeng deze gewesten onder het juk bragt, naar Mataram overgevoerd. Aldaar werden de vrouwen van dezen stam in den kraton van den vorst veelal tot bijwijven en tot voedsters genomen. Sommigen harer, die den naam van Gadjah-mati kregen, moesten staldienst doen en het paard van den Sultan oppasen: doch van dit laatste zijn zij sedert verschoond geworden. De mannen bepaalden zich voor hunne kostwinning tot een eenvoudig handwerk, en waren meestal ijzerwerkers, touwslagers [touw...]

--- 319 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 104 dari 137

[...slagers] en zadelmakers; en genoten daarbij de bescherming van den vorst, die hun Kartasoera tot een woonverblijf had aangewezen.

(2) Het Javaansche woord koewat, 't welk ik door den voorrang hebben heb vertaald, beteekent eigenlijk sterk zijn, de magt hebben: dit wil zeggen, dat onder de Kalang's het kind tot den stam van zijnen vader, en bij de Pinggir's tot dien zijner moeder behoort. Bij de eersten was het dus de man, en bij de anderen was het de vrouw, die den stam van 't kind determineerde. Onverschillig wie zijne moeder ware, was het kind van eenen Kalang, Kalang; en het kind van eene Pinggir-vrouw was Pinggir, ook zelfs dan wanneer zijn vader tot eenen anderen stam behoorde. Het gevolg hiervan was, dat de zoon van een' Kalang, ofschoon bij eene vrije Javaansche vrouw verwekt, evenwel niet door zijne moeder in het bezit kon gesteld worden van eenig voorregt, eigendom of betrekking, 't welk een vrije Javaan genieten mogt, doch waarvan de Kalang verstoken was: terwijl de zoon eener Kalang-vrouw, door een' vreemden Javaan bij haar verwekt, niet als Kalang beschouwd werd en aan de beperkingen van dien stam niet onderworpen was. Dit zelfde had, maar in de omgekeerde rede, bij de Pinggir's plaats. Doch alle deze bepalingen en onderscheidingen zijn van geene beteekenis meer, sedert dat deze menschen hebben opgehouden eenen afzonderlijken stam uit te maken.

Art. XXV.

Zie C. F. Winter, Art. 56.

(1) Katitik. Dit beteekent hier: niet alleen op het spoor gekomen, maar wel degelijk teruggevonden. Zie Aant. 3 op Art. III.

--- 320 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 105 dari 137

(2) Tondo. Zie het begin, Aant. 11.

Art. XXVI.

Zie C. F. Winter, Art. 56.

Art. XXVII.

(1) Pikoedoeng. Zulk een afschrift van het vonnis kan ook aan den verliezer, indien hij het verlangt, uitgereikt worden. Zie C. F. Winter, Art. 19 Aant. 78, een Art. 47.

(2) Soepoto: eed. Door dezen eed moet de eischer verzekeren, dat de door hem voor de regtbank gebragt wordende zaak geene herhaling is van de zaak, welke hij reeds verloren heeft.

Art. XXVIII.

(1) Noerogo: dit is een Kawi woord, doch hetwelk in 't gewoon Javaansch den zin heeft van knap, beproefd, boven allen aanslag verheven en onkwetsbaar.

Men vindt nog heden onder de Javanen zulke menschen, toovenaars of goochelaars, die bij den gemeenen man voor onkwetsbaar doorgaan, hunne kunsten voor geld vertoonen, er anderen quasi in onderwijzen, en op hun eigen ligchaam daarvan proeven nemen of door anderen in het openbaar laten nemen. Doch de inhoud van dit artikel doet zien, dat die Javanen, die tot den regerenden stand beshooren, toch genoegzaam boven het bijgeloof van het volk verheven zijn, om dergelijke kunsten als iets beter dan kwakzalverij te beschouwen. Daarom laten zij eene verwonding of dooding, aan eenen toovenaar bij zulk eene gelegenheid gepleegd, ongestrafd, als zijnde het welverdiende gevolg zijner eigene onvoorzigtigheid.

(2) Gèsrèk. Dat beteekent eenvoudiglijk elkander tarten en moedwillig met elkander vechten, zonder dat daarmede [daar...]

--- 321 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 106 dari 137

[...mede] die denkbeelden in betrekking staan, welke de ordalie of 't godsgerigt der middeleeuwen ons hierbij ligt te binnen zouden brengen.

Art. XXIX.

(1) Over Tingkeb, Tetak en Djadjagongan, zie C. F. Winter, Instellingen, gewoonten en gebruiken der Javanen te Soerakarta. Art. 43 en 48.

(2) Njoenjoeroehhi bet: uitnoodigen. Dit werkwoord is waarschijnlijk afgeleid van het zelfstandig naamwoord soeroeh of siri, omdat het onder de Javanen de gewoonte is, dat de gastheer zijnen genoodigden gasten siri aanbiedt. Ook is de Javaan, die bij zich aan huis een feest geven wil, gewoon eenige lekkernijen vooruit te zenden aan diegenen der genoodigden, welke hij verzoekt wat vroeger dan de anderen bij hem te komen, ten einde hem in het maken der toebereidselen de hand te leenen, en in de bestiering van het feest bij te staan.

(3) Sahoelijé: bij het naar huis gaan. Dit is vóór het invallen van den nacht, wanneer een gedeelte der aanwezige gasten zijn afscheid neemt en naar huis gaat.

(4) Kasebrottan: met geweld afgezet worden. Dat een Javaan op een feest ten huize van een' ander' met geweld bestolen kan worden, zonder den dader te erkennen of te zien, zou ons wel vreemd schijnen, indien wij niet letteden op die grootemenigte van ongenoodigde toeschouwers, die door de Javaansche gastvrijheid worden binnengelaten, en die zich den ganschen nacht met het gezigt van het waijang-spel vermaken. Ligt kan er dus een diefstal of afzetting plaats hebben, waarvan de dader zich onder het gedrang dezer menschen, die half in het duister zitten, schuil houdt. - Zie Art. III dezer Nawolo.

--- 322 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 107 dari 137

Art. XXX.

(1) Deze Dhijat, schavergoeding, moet aan den lijder of aan zijne familje worden uitgekeerd, en niet aan de Parentah, zoo als in Art. XV.

Art. XXXI.

(1) Deze verbeurdverklaring heeft ook ten voordeele van den lijder of diens familje plaats.

Art. XXXII.

(1) Deze bepaling is eigenlijk minder eene wet dan wel eene waarschuwing, gegeven aan menschen die 's nachts op weg zijn: want op de overtreding dezer bepaling is er voor hen geene straf gezet. Alleen is het eene verpligting voor aan den weg wonende menschen, wien de voorbijganger des nachts om eene hobor verzoekt: deze moeten zij hem, op straf eener boete in geval van weigering, geven. Doch indien de reiziger van de gelegenheid om eene hobor te krijgen, geen gebruik maakt, en stilzwijgend zijnen weg voortzet, dan straft hij zich zelven doordegevaren, waaraan hij zich in de duisternis moedwillig blootstelt. Buitendien derft hij dan eenigzins de ondersteuning der regering in eene zaak, waarvan hij de nadeelige gevolgen gedeeltelijk aan zich zelv' te wijten heeft.

Er staat in dit Artikel, dat een reiziger binnen de hoofdplaats, zich des nachts op eene eenzame plaats bevindende, waar niemand hem eene andere hobor leenen kan, verpligt is luid te praten; en wanneer hij dan door eenen roover bestolen, gewond of gedood wordt, en hiervan eene aanklagte, metname van den misdadiger, bij de Soerambi wordt ingediend, deze aanklagt zal aangenomen worden. Maar nu zal men vragen: wat veiligheid er voor den reiziger [rei...]

--- 323 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 108 dari 137

[...ziger] des nachts op eene eenzame plaats in dat luidkeelspraten gelegen is. Het is juist een middel om zich aan een' loerenden roover te verraden. En indien dat luidkeels praten een maatregel is, waarvan het verzuim den lijder min of meer in het ongelijk stelt, dan vraag ik, wie of het bewijzen kan dat hij gezwegen heeft. Derhalve zou men het er voorhouden, dat eene dergelijke zaak van verwonding of moord louter hetzelfde is als die, waarvoor in Art. XV de Madjoe-pat op de Negoro beboet worden voor 125 rejalen, wanneer zij den misdadiger niet kunnen opbrengen of noemen. Maar deze geheele questie heldert zich op, waanneer men dezelve met Art. III vergelijkt. Daarin is het den Javaan ontraden des nachts 't zij met of zonder hobor op reis te zijn, 't zij binnen 't zij buiten de negoro; zoodat, als hem een ongeluk op weg overkomt, de Montjo-pat of Madjoe-pat er niet aansprakelijk voor zijn. Alleen is het hem dan toegestaan zijne aangifte binnen 40 dagen bij de Pradhoto te doen, en, heeft hij den naam van den misdadiger ontdekt, zijne aanklagt bij de Soerambi te vervolgen.

De eisch van dit Artikel is dus alleen, den Javaan te verpligten, des nachts aan iemand die zijn huis voorbij gaat, en wiens hobor is opgebrand, eene andere hobor te geven.

(2) Katempoeh hing negoro. Hier heeft het woord negoro den zin van parentah, en duidt niet de Madjoe-pat op de negoro aan. Deze laatste immers kan alleen voor het weigeren van eene hobor schuldig zijn, maar is overigens voor de ongelukken, die eenen reiziger des nachts overkomen kunnen, niet aansprakelijk, 't zij dat hij den misdadiger noeme of niet. maar het is de Parentah, die zich de zaak van den aangever wel wil

--- 324 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 109 dari 137

aantrekken, wanneer hij den misdadiger noemen kan. Kan hij zulks niet, dan wordt de zaak door de Parentah ter zijde gelegd: want niet alleen dat het des aangevers eigene schuld is, zich in de duisternis wagende, zijnen aanvaller niet te kennen: maar ook is eene dergelijke aangifte indedaadzoo duister en zoo weinig van indiees voorzien, dat de Parentah, die er in dit geval niemand voor aansprakelijk stellen kan, in het onderzoek dezer zaak geen' leiddraad noch steunpunt heeft.

Art. XXXIII.

(1) Garebeg-Moeloedh. Er zijn drie Garebeg-feesten in het jaar. Hier ter plaatse wordt dat feest bedoeld, 't welk op den 12den der maand Moeloedh gevierd wordt. Alsdan moeten de regenten der landschappen van de Montjo-negoro op de hoofdplaats komen, om hunne opwachting bij den Soesoehoenan te maken en hem hunne pacht te brengen. Bij deze gelegenheid, was het bepaald, dat zij diegedaagden, die in hun regentschap woonden, naar de hoofdplaats moesten medebrengen.

Art. XXXIV.

Dit Artikel wil eigenlijk zeggen, dat een ambtenaar steeds een oog in 't zeil moet houden, en als hij in functie treedt, zich bekend moet maken met de zamenrottingen en het slecht befaamd volk, dat zich op de hoofdplaats ophoudt; en dat hij bij het minste, dat hij van dien aard ontdekt, den verdachten persoon moet laten opvatten.

Art. XXXV.

(1) Haloennaloen beteekent het gedrag van iemand; die zich daarmede befaamd maakt; in een' kwaden reuk te

--- 325 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 110 dari 137

staan komt; in 't omgekeerde geval wordt zijn gedrag laboehhan genoemd.

(2) Soepatannono: men late hem zweren, beëedige hem. Men ziet hieruit, gelijk het ook in de andere Artikelen dezer Nawolo-Pradhoto zigtbaar is, hoe veel de Javaansche overheid met eenen eed zoekt aftedoen: en echterkan niet gezegd worden, dat de Javaan zich door eerbied voor de verbindende kracht van eenen eed eenigzins boven andere volken onderscheidt. Wanneer iemand bekend staat als een boosdoener, die in het slechte blijft volharden, is het dan wel te verwachten, dat een enkele eed voldoende zal wezen om hem op den goeden weg terug te brengen, en hij alleen uit eerbied voor dien eed in het vervolg van 't kwade zuiver zal blijven?

(3) Santananningsoen. Niet voor de Pradhoto, waarvoor geen Santono in persoon behoeft te verschijnen (zie Art. I), maar in de Soerambi of voor Hamong-Prodjo zelven wordt deze eed afgelegd.

(4) Limang-ngatoes wong, vijfhonderd man: dat is gelijk aan 500 karijo of 250 kikil of 125 djoeng. Zie Aant. op Art. XIII.

Art. XXXVI.

In geval dat de tegenwerking in den loop van het regt niet van een' Wedhono maar van een' Pangeran-Sentono komt, dan wordt zijne straf of boete door den Keizer zelven in overleg met den Radhen-Adipati bepaald. Zie C. F. Winter, Art. 45.

Art. XXXVII.

(1) Rangkah. Deze ballingschap slechts buiten de limiten der hoofdplaats is eene straf, die in hare toepassing, vooral in een land, waar de politie zeer nalatig is, niet

--- 326 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 111 dari 137

goed kan gehandhaafd worden, en dus eigenlijk nooit iets tebeteekenen heeft gehad.

Art. XXXVIII.

(1) Rondo en Woelandjar beteekenen beide weduwe, doch met dat onderscheid, dat het eerste woord eene weduwe met en het andere eene weduwe zonder kinderen beteekent.

(2) Deze slagen worden gewoonlijk met de rottan toegebragt: doch de lezer zal ligt begrijpen, dat dezelve nimmer tot het in de wetbepaalde aantal, dat in sommige gevallen 500 is, gebragt worden.

(3) Lodojo en Ajah zijn twee plaatsen van ballingschap voor menschen, die zich aan manslag hebben schuldig gemaakt. Het eerste is in de Residentie Kediri en het andere in Banjoemas gelegen. Doch sedert dat deze gewesten onder het Nederlandsch bestuur gebragt zijn, heeft de toepassing dezer staf, die den veroordeelde derwaarts in ballingschap zond, opgehouden.

(4) Eene dergelijke aanklagt of aangifte kan in sommige gevallen wel eens eene soort van pisahidh ringkes wezen.

Art. XXXIX.

(1) De Dendo of boete wordt aan de Parentah, de Dhijat of schavergoeding daarentegen aan de familje van den lijdenden persoon betaald.

Art. XL.

Ook dit Artikel, waarin de hanengevechten, weddingschappen enz. slechts aan Javanen van zekeren rang veroorloofd worden, en waarin het aan alle klassen van Javanen verboden wordt te dobbelen, - is eene bepaling, die vrij algemeen en vrij ongestraft overtreden wordt.

--- 327 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 112 dari 137

(1) Kemiri. Dit zijn harde noten, ter grootte van een ei. Het spel of de weddingschap bestaat daarin, dat er twee zulke noten op elkander worden gelegd en bevestigd, en er dan met een' hamer zoodanig op geslagen wordt, dat een der beide noten breekt. De verliezer is dan die der beide spelers, wiens noot of de noot waarvoor hij gewed had, te breken komt.

(2) Ngadeggaké: oprigten. Eene dergelijke baan voor hanen en kwartels en voor het maken van weddingschappen, is het den Boepati en anderen van hoogeren rang dan hij, wel vergund op het erf zijner woning opterigten; en daar ter plaatse mag dekleine man, wien het elders verboden is, wel tegenwoordig zijn als toeschouwer en deelnemer: doch de oprigter der baan wordt daarbij op straf eener geldboete verantwoordelijk gesteld voor de ongeregeldheden en ongelukken, die bij dergelijke spelen kunnen voorvallen. - Is het evenwel eene baan, waar men zich bezig houdt met spelen, die aan alle klassen van Javanen verboden zijn, dan zegt dit artikel, dat niet alleen de oprigter dier baan, wie hij ook zij, zal beboet worden, maar dat ook de aanklagt van den kleinen man, die er heengaande een ongeluk bekomt, niet aangenomen zal worden.

Het is op de hoofdplaats, bij uitzondering alleen den Dhemang-koeli, die in de nabijheid van 's Keizers kraton woont, vergund eene baan voor anders verbodene hazardspelen opterigten; omdat hij zoodoende op den duur een goed aantal van koeli's of lastdragers in zijne nabijheid vereenigt, die, zoodra hunne duiten verspeeld zijn, op nieuw hunne schouders en lastpaarden gereed hebben voor het vervoeren van allerlei vrachten 't zij voor den Soesoehoenan 't zij voor andere ingezetenen van Solo.

--- 328 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 113 dari 137

(3) De Dadoe, of onze gewone dobbelsteenen, is een spel waar de gemeene Javaan minder gebruik van maakt. Doch de spelen, waarmede zij op de openbare wegen zich het meeste vermaken, zijn Keplek en kètjèk. Beiden worden met duiten gespeeld. In het eerste geval worden deze duiten aan de eene zijde met witte kalk besmeerd, en omhoog gesmeten; waarbij geraden en gewed wordt even als in het ons bekende spel van kruis of munt. Het andere of Kètjèk is een spel van even en oneven. Gimer wordt gespeeld met een draaitolletje, waarop nummers of oogen gemerkt staan.

Art. XLI.

(1) Telèdèk of dansmeid is hetzelfde als wat buiten do Vorstenlanden roengging genoemd wordt. De danseressen, die aalleen door den Soesoehoenan onderhouden mogen worden, en in den kraton wonen, heeten Bedojo en Srimpi. De eersigenoemde vormen een choor of ballet van negen jonge meisjes, wier dans met de gamelan en met zang begeleid wordt. De Srimpi's zijn slechts vier in getal en voeren eenen dans uit, waar geen zang mede gepaard gaat.

De meesten dezer dansmeiden of telèdèk's zijn woonachtig in eene kampoeng, binnen de negoro gelegen, en in het district of de wijk van eene Wedhono ingedeeld. Daar staan zij onmiddelijk onder het opzigt van twee Loerah's, die den rang van Mantri hebben, en op feestdagen de onderscheidingsteekenen van hansworsten dragen. Deze worden Tjanthang-balong en Soeko-lewo genoemd; de eerste naam wil zeggen: die beenen castagnetten gebruikt, en de andere naam beteekent: die in gebaren en potsen vermaak heeft. - Dit tandak-gild wordt in de Vorstenlanden niet verpacht, evenmin als de waijang, gelijk

--- 329 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 114 dari 137

dat in de Gouvernements-provincien wel het geval is. Alleen zijn deze telèdèks verpligt een gedeelte van het door haar verdiende geld op te brengen aan het hoofd van dien kampoeng, waarin zij wonen, die haar voor deze betaling den kost, inwoning en tooisel geeft.

(2) Parentah. Hiermede wordt eenvoudiglijk zijn Wedhono of hoofd verstaan.

(3) Toelakko: wijs af. Men ziet hieruit dat de Javaansche regtbank gewoon is alle aanklagten van de hand te wijzen, wanneer dezelve voortspruiten uit het bedrijf eener zaak, die den aanklager verboden was.

Art. XLII.

Cf. Art. XXXVII dezer Nawolo.

__________

--- [330] ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 115 dari 137

BIJVOEGSELEN

betreffende

de STAAT-HUISHOUDELIJKE INRIGTING der JAVANEN te SOERAKARTA.[10]

__________

§ 1. Geographie van Soerakarta.

Nadat de Montjo-negoro in 1830 onder het Nederlandsch bestuur gebragt zijn, zijn de grenzen van het grondgebied van den Soesoehoenan zeer ingekrompen, en strekken zich ten noorden circa 30 paal ver tot Sélo uit, 't welk eene begraafplaats van 's Keizers voorouders is: ten westen reiken zij tot Kajoe-telon, dat 27½ paal van de hoofdplaats gelegen is: ten zuiden wordt het rijk door de rivier Oempak begrensd, die tevens de grensscheiding tusschen Soerakarta en Djokjokarta uitmaakt, en 25 paal van de hoofdplaats verwijderd is: en ten oosten strekt het rijk zich 40 paal ver tot Kedoeng-bantheng uit. De grenzen van het geheele land worden in het Javaansch wates genoemd, in onderscheiding van rangkah, waardoor men de limiten der hoofdplaats alleen verstaat.

--- 331 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 116 dari 137

Voorts is dit land, 't welk aan den Soesoehoenan is overgebleven, in 2 afdeelingen gesplitst, namelijk Padjang en Soekowati, waarvan Padjang in 5 districtenverdeeld is, te weten: Kartasoera, Bojolali, Klathen, Laroh* en Semboejan* met 3158 dhesa's. Soekowati bevat 13 districten, die zijn: Soekowati-wétan, Soekowati-koelon, Gagatan, Simawalan, Ampel, Getas, Asinan, Ongobajan*, Laban, Sélo-kradinan, Kadoewang*, Wisoko* en Aribojo* met 2516 dhesa's. Doch van deze 18 districten zijn de met een * geteekende, door het Nederlandsch Bewind aan het beheer van Vorst Mangkoe-Negoro toegewezen.

De zoo even genoemde Montjo-negoro, waarvan de meesten vóór 1830 nog een aanzienlijk deel van het rijk van den Soesoehoenan uitmaakten, zijn de navolgende landen: Probolingo, Ngajah, Romo, Djati-negoro en Banjoemas, (waarvan het laatste zijn' naam aan de Residentie gegeven heeft, die sedert 1830 deze landen in zich vereenigt), Magettan*, Madioen*, Pronorogo, Koetok-manek, Toeloeng* en Djogorogo (Residentie Madioen), Ngrowo*, Brebek*, Sarengat, Blitar, Kediri, Trenggalek, Patjé, Tjaroeban, (Residentie Kediri), voorts Bagelen en Ngawi, welk laatste nu eene Assistent-residentie is. De met eene * geteekende gewesten waren op het grondgebied van den Sultan gelegen, terwijl Banjoemas en Bagelen half onder Solo en half onder Djokjo gelegen was.

§ 2. De Negoro.

Door Negoro verstaat men op Soerakarta de hoofdplaats van het land, en gelegen binnen de rangkah. Deze zijn Gremet ten westen: de rivier Ganggang ten oosten: de rivier Tjemoro ten noorden: en de dhesa Grogol ten

--- 332 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 117 dari 137

zuiden, die eenen omtrek van nagenoeg 15 palen uitmaken. - Daarbinnen worden de woonsteden van de ingezetenen kampoeng genoemd.

Op deze hoofdplaats zijn de meeste ambtenaren van de Soesoehoennan woonachtig, zij die tot de ooge regering behooren, als ook de kleine beambten die met de plaatselijke dienst belast zijn. Aan het hoofd van hen allen staat de Radhen-Adhipati, 's Keizers eerste Minister of Stedehouder. Beneden hem staan 20 Toemenggoeng's of Boepati's. Onder 13 hunner, (waarvan 8 Najoko en 5 Hanonnanon zijn) die op de negoro resideren, is het terrein der negoro verdeeld in 13 Kaboepaten's, en elk van dezelve genoemd naar den Boepati die er zetelt. Elke Kaboepaten bevat wedert eenige kampoeng's of wijken. Deze verdeeling is geheel topographisch. Maar niet alleen dragen deze groote wijken den naam van den Boepati, die er woont: het is bij de Javanen zoowel in de dhesa als op de negoro de gewoonte om elke steê aanteduiden door den naam van eenen, wiens erf en woning aldaar gelegen is, mits hij zich door eenigen rang of stand, hoe weinig het ook zij, boven de anderen onderscheide. Behalven den grond, die onder deze 13 Kaboepaten's begrepen is, blift er nog zoo binnen als buiten den kraton veel terrein over, 't welk door de dhalem's en erven der Pangeran's is ingenomen, van wier naam het zijne onderscheidene benamingen ontleent. Buitendien neemt ook de grond, welke door de dhalem's van Mangkoe-Negoro en zijne Pangeran's bezet is, een aanzienlijk stuk van de hoofdplaats in.

§ 3. Indeeling der bevolking op de Negoro.

Hieronder behoeven wij geene melding te maken van de Europeërs, de Chinezen, de Arabieren, de Mooren, Maleijers [Ma...]

--- 333 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 118 dari 137

[...leijers] en Bengalezen, zijnde deze allen begrepen onder de onderdanen van het Nederlandsch Gouvernement.

Doch de onderdanen van den Soesoehoennan zijn in eenige groote afdeelingen (gogolongan) gesplitst, niet betreffende de plaats waar zij wonen, maar den stand waartoe zij behooren. Deze zijn:

Kamisepoehhan, bestaande uit de onechte kinderen en broeders van den Soesoehoennan, die allen aan zijn' jongeren echten broeder, die den titel van Kamisepoeh heeft, ondergeschikt zijn.

Kadhospaten, bevattende alle de leden der Vostelijke familje, Prinsen en edelen, die allen onder den naam van Sentono begrepen zijn. Zij staan onder den Kroonprins.

Pradjoerrittan, of de soldaten, die onder het bewind staan van den bevelhebber der lijfwacht van den Soesoehoennan.

Pangoelon: dit is de afdeeling van den Hoogepriester, aan wien de priesters onderhoorig zijn.

Kapatijan: dit is het bewind van den Radhen-Adhipati, die over al de Toemenggoeng's en mindere ambtenaren gesteld is. - Zie C. F. Winter, Aant. 71.

Men zou bij deze 5 genoemde gogolongan's nog eenezesde kunnen tellen, namelijk de Kapoetrèn, genoemd naar het woord poetri (princes), en prinsessen - verblijf beteekenende. Hierin zijn begrepen al de vrouwen van 't gezin des Keizers. Haar verblijf is het inwendigste gedeelte van den kraton, 't welk dus den naam van kapoetrèn heeft en overeenkomt met hetgeen aan andere oostersche hoven de Harem is. Hier wonen de vrouwelijke bloedverwanten des Keizers, zijne bijwijven, ook de weduwen zijner mannelijke bloedwerwanten, de jonge en nog ongehuwde vrouwen

--- 334 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 119 dari 137

zijner familje, en de kinderen, waarvan de jongens, zoodra zij besneden zijn, deze plaats moeten verlaten. Geen man mag hier binnenkomen. De dienst binnen deze kapoetrèn is aan vrouwen opgedragen, en ook zij, die den Soesoehoenan binnen 's huis bedienen, behooren er toe. Aan het hoofd van haar allen is eene vrouw aangesteld, die den rang van Adhi-pati heeft en Sedah-Mirah heet. Onder hare bevelen staan eenige vrouwelijke kliwon's en mantri's. Deze dragen, wanneer zij den Keizer bij sommige plegtigheden in het openbaar vergezellen, dezelfde kleeding als mannelijke ambtenaren van dien rang. Zij worden met sawah-velden betaald. In geval van overtredingen, die voor de regtbank der negoro straf baar zonden wezen, wordt de zaak door den Soesoehoennan zelven met de Adhi-pati Sedah-Mirah onderzocht en afgedaan. Bij de Sri-menganti, dat is de binnenste poort van den kraton, waardoor geen manspersoon onaangemeld mag binnentreden, zitten ook eenige vrouwen op de wacht. Aan haar hoofd is eene Njahi Toemenggoeng gesteld, die den persoon, welke den Soesoehoennan wenscht te spreken, aandient en binnenleidt, of zijne boodschap slechts aanneemt. Zulks eene njahi oefent te dier plaats dus de functie van Lawang of deurwaarder bij den Soesoehoennan uit.

Deze 5 of 6 gogolongan's bevatten dus alwat van adel en beambt is. Maar de ambtelooze of partikulier, anders gezegd de kleine man, die tot geene dezer 5 rubrieken kan behooren, is aan eene louter plaatselijke verdeeling onderworpen en erkent tot zijn hoofd den Boepati, in wiens kaboepatèn; den prins of beambte, op wiens erf hij woont. Ook is hij in zijne kampoeng onder het toezigt gesteld van eenen Loerah, die in deze betrekking zijn patjanthellan genoemd wordt, en aldaar tot wijkmeester is aangesteld

--- 335 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 120 dari 137

door den Wedhono, op wiens terrein deze en andere kampoengs gelegen zijn. Deze betrekking van wijkmeester kan, indien zij door geen beambte wordt waargenomen, ook door een partikulier bekleed worden, zonder hem daarom den rang van ambtenaar te geven. Deze kleine lieden, die in eene kampoeng rondom hunnen Loerah, en soms op zijn erf hunne woning mogen nederzetten, waarvoor zij hem slechts eenige kleine diensten te bewijzen hebben, noemt men Magger-sari, 't welk zeggen wil: zij die de bloem beschutten, dat is: die den persoon van hunnen heer omgeven en helpen. Dat heeft op het terrein, 't welk binnen den kraton door de Pangeran's bewoond wordt, zoowel als buiten den kraton plaats. Maar de kleine man houdt op aan het hoofd der plaats onderhoorig te zijn, zoodra hij naar eene andere plaats verhuist: en zij, die zich op het regtsgebied van Mangkoe-Negoro, wiens onderdanen onafhankelijk zijn van den Soesoehoenan, gaan nederzetten, worden, na aldaar een jaar te hebben vertoefd, ook als onderdanen van Mangkoe-Negoro beschouwd.

§. 4. Over de Edelen, Geestelijken en Beambten.

Over de trappen van den Adel, waaruit de eerste en tweede gogolongan is zamengesteld, zie C. F. Winter, Instellingen etc. Art. 53. Alleen kan ik hier nog aanmerken, dat de plaats van Kroonprins thans onvervuld is, en dat thans de functies daarvan door eenen anderen onechten broeder van den Soesoehoenan worden waargenomen. Ook de betrekking van Pangeran Kamisepoeh wordt, bij ontstentenis van een' jongeren echten broeder des Keizers, vervuld door zijnen oom, Adhi-Negoro, die een jongere onechte broeder van Pakoe-Boewono IV is.

De Mas-Pangoeloe of Hoogepriester heeft den rang en

--- 336 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 121 dari 137

de onderscheidingsteekenen van een' Toemenggoeng, en staat als zoodanig aan het hoofd eener kaboepaten en onder het bewind van den Radhen-Adhipati. Doch als Hoogepriester heeft hij alle de kahoems of kleine geestelijkheid onder zich.

Daartoe behooren ook de Soeronoto's en Pradikan's. Een Soeronoto komt overeen met hetgeen wij een' hof-aalmoezenierzouden noemen. Het is hunne taak, den Soesoehoennan op vrijdag avond in den kraton eene voorlezing uit den Koran te komen doen. Zij zijn ook belast met het dooden van het slagtvee, vermits ditwerk gepaard meet gaan met het uitspreken van een formuliergebed. In hun gewaad onderscheiden zij zich van de andere beambten, door 't zilveren gevest aan de kris. - De Pradikan's zijn geestelijken, wien de oppassing der graven van 's Keizers vooronders is opgedragen. De daartoe benoodigde kosten worden gevonden in de opbrengsten van eenige landen, die matijan genoemd worden en voor het onderhoud dier graven bestemd zijn. Van deze landen behoeft een Pradikan verders geene pacht aan den Keizer tebetalen. Waarschijnlijk is de zin daarvan in den naam Pradikan gelegen, indien deze naam van het woord mardiko (vrij) moet afgeleid worden. - Gelijk de Mas-Pangoeloe den rang van Toemenggoeng heeft, zoo staat een Ngoelomo met een' Kliwon, een Ketib met een' Pannewoe, en een Modhin met eenen Mantri gelijk.

Het grootste getal van beambten is in de Pradjoerittan en Kapatijan begrepen. Onder hen zijn de hoogste rangen ook meestal aan menschen van een edele geboorte gegeven: en het is vooral bij de bevelhebbers over de soldaten van den Soesoehoennan, dat deze reeks van afdalende rangen zich het verste tot in de kleine onderdeelen uitstrekt. -

--- 337 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 122 dari 137

De 20 Toemenggoeng's of Boepati's, die onder den Radhen-Adhipati gesteld zijn, hebben, wanneer zij benoemd of aangesteld worden, hun diploom of piagem van den Soesoehoennan zelven met diens tjap of zegel ontvangen. De beneden hen staande ambtenaren krijgen hun piagem en tjap slechts van den Radhen-Adhipati. Aan elk' Toemenggoeng is toegevoegd 1 Kliwon, 2 Pannewoe's, 4 Mantri's, eenige Pannéket's en andere ambtenaren van minderen rang, naar gelang van den aard en de uitgebreidheid zijner ambtsbezigheden. Een dezer genoemde ambtenaren strekt zijn' Toemenggoeng te gelijker tijd tot Djekso: en buiten den Toemenggoeng zijn het slechts de Djekso-negoro (die de Djekso der Balemangoe is en den rang van Kliwon heeft), alsmede Hamong-Prodjo, die hoofd-djekso des Keizers is, - die beide nog een' Djedjeneng, dat is onder - djekso, in hunnen dienst hebben. Nog heeft elk beambte een' patih, dat is een plaatsvervanger of vicaris, en een' tjarik, dat is een schrijver, in zijn' bijzonderen dienst: doch deze worden niet als beambten aangemerkt. Het is alleen de Patih van den Radhen-Adhipati, en de Radhen-Adhipati zelf, die als 't ware de Patih van den Soesoehoennan is, die daarop uitzondering maken. Ook een Kadjineman is slechts een onderhandsche geregtsdienaar in dienst van den Rijksbestierder en door hem bezoldigd.

De pligten en werkzaamheden van ambtenaren beneden den rang van Mantri, en die niet bij eene der regtbanken zijn aangesteld, zijn zeer eenvoudig en bepalen zich tot een weinig policie-dienst op de negoro en in de nabijheid van den kraton, alwaar zij in de Paseban's, die de Aloennaloen omgeven, beurtelings de wacht betrekken. Ook staan zij ter beschikking van hunnen Wedhono, en

--- 338 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 123 dari 137

moeten hem vergezellen en helpen, wanneer deze door zijnen Vorst tot het verrigten eener commissie of Ajahhan wordt uitgezonden.

Men zou ligt kunnen denken, dat de titels van Pannatoes, Pannèket en Panglawé etc. welke de kleinere beambten voeren, ook den aard hunner bezigheden of de waarde van hunne bezoldiging uitdrukken: doch het een is evenmin 't geval als het ander. Deze titels toonen slechts hunnen betrekkelijken rang aan.

Ten opzigte der 8 Wedhono's, die den titel van Najoko hebben, en waarvan in § 2 gesproken is, is nog te melden, dat zij in 4 Wedhono-djobo en in 4 Wedhono-djero verdeeld zijn. Zie C. F. Winter, aang. w. Art. 2. Een der 4 eersten en een der 4 laatsten is Loerah of hoofd over zijne 3 andere ambtgenooten. De Djero is belast met het onderhoud van het inwendige des kratons en met het opzigt over eenige werkzaamheden aldaar. Ook is daarbinnen hem de wacht opgedragen. De Djobo heeft deze zelfde taak buiten den kraton en op de Aloennaloen te vervullen.

De 5 Wedhono's, die Hanonnanon zijn, en waarvan ik reeds melding heb gemaakt, zijn de navolgende:

Wedhono-Kahoem: deze is de Mas-Pangoeloe of Hoogepriester.

Wedhono-Djekso: deze is Hamong-Prodjo, hoofd-djekso van den Soesoehoennan.

Wedhono-Pawon: deze is de Hof- en Victuali-meester van den Soesoehoennan.

Wedhono-Gladag: deze is de Opperleverancier van koeli's en andere middelen van vervoer.

Wedhono-Kalang: deze is de Opperhoutvester, die het opzigt over de Kalangers en houthakkers van den Vorst heeft.

--- 339 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 124 dari 137

In vroegere tijden had de Opperstalmeester van den Soesoehoennan ook den rang van Toemenggoeng: zijn opvolger slechts dien van Kliwon. - Ook de Kroonprins had een Toemenggoeng, die aangesteld was over de Poedjonggo's dat zijn dichters: onder dezen naam verstaat men de geletterde en geschiedkundige Javanen, die het werk van annalist in dienst van den Soesoehoennan verrigten. Doch na den dood van Joso-Dhipoero, die deze betrekking als Toemenggoeng het laatste bekleedheeft, is dezelve onvervuld gebleven, en door Ronggo-Warsito, die zijn Kliwon was, waargenomen.

Ten slotte zijn er nog 7 Toemenggoeng-Goenoeng's of Redhi's, waaronder de Regenten van Bojolali en Klathen begrepen zijn. Deze wonen niet op de negoro, maar in hunne regentschappen, met uitzondering van Mangkoe-Prodjo, die broeder van den Rijksbestierder, en Opper-goenoeng over de zes anderen is.

§ 5. Over de Hanonnanon.

Door Hanonnanon verstaat men alle, zoowel groote als kleine, door den Soesoehoennan in 't werk gestelde personen, welke hij in zijnen dienst onderhoudt, die tevens van de Takertoeroen (geldelijke belasting) ontheven zijn, en door den Soesoehoennan niet worden uitgezonden, om eene Ajahhan (dat is eene boodschap in dienst van den Staat) te verrigten, tenzij in eigenaardige gevallen, wanneer het voorwerp dier boodschap juist tot hun ambt behoort. - Behalven de 5 genoemde Toemenggoeng-hanonnanon, zijn onder de hanonnanon begrepen de geestelijken; de tjariks, schrijvers van den Soesoehoennan; en alle ambachtslieden, die hun beroep in zijnen dienst uitoefenen. ook de koooplieden en praauwvaarders, die voor den Soesoehoennan

--- 340 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 125 dari 137

hendelen en varen, deze allen zijn hanonnanon. Onder deze koop- en handwerks-lieden moet men echter diegenen niet verstaan, die hun ambacht voor eigene rekening verrigten. Deze staan gelijk met onbeambten en partikulieren, staande onder den Loerah van de kampoeng waarin zij wonen. Evenmin zijn de bakoels of kleine koopluidjes, die op de pasar hunne waren verkoopen, en daarvoor pacht aan het Nederlandsch Gouvernement betalen, onder de hanonnanon begrepen.

In hunne hoedanigheid van beambten zijn de Hanonnanon's dus ook aan een speciaal hoofd ondergeschikt. De Nijogo, muzikanten van den Keizer, die hanonnanon zijn, hebben een' Pannewoe, die van een' anderen Toemenggoeng af hangt. De schrijvers en handwerkslieden staan onder hunne respectivelijke Loerah's, die den rang van Mantri of Kliwon hebben, en weder als ambtenaar in het kadre van dezen of genen Toemenggoeng zijn ingedeeld. De praauwlieden en handelaars staan onder eenige opperhoofden, Djoeragan geheeten, die den rang van pannéwoe hebben, en wier aantal door Pakoe-Boewono IV, die zelf veel handel dreef en zich daarmede den naam van Soegih of de rijke verworven heeft, tot circa 20 vermeerderd is. Ook deze Djoeragan's zijn onder de ambtenaren der andere Toemenggoeng's op de negoro verdeeld.

Nu zou men ligt verwachten, dat onder deze Hanonnanon, zij die tot hetzelfde bedrijf behooren, en als 't ware één gild uitmaken, ook te zamen woonden, 't zij binnen 't zij buiten den kraton, en op dezelfde plaats, waar het hoofd, waaronder zij staan, woonachtig is. Dan zou te gelijkertijd eene persoonlijke en plaatselijke indeedeeling zich ten hunnen opzigte vereenigen en in sommige dienstzken tot orde en gemak kunnen bijdragen. Misschien

--- 341 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 126 dari 137

heeft zulk eene gewoonte in den oorsprong dezer regeling wel bestaan. Maar thans is het niet meer zoo: en niet alleen dat een groot gedeelte der hanonnanon van allerlei ambachten in de kampoengs onder de overige bevolking der negoro verspreid woont, terwijl hun hoofd op het terrein woont eener andere kaboepaten; maar ook vele ambtenaren, die onder dezen of genen Boepati geplaatst zijn, hebben hunne woonstede op het terrein van een' ander, die hun hoofd niet is. Doch hierbij houde men in 't oog, dat elk dienstdoend persoon niet van de plaatselijke overheid afhangt, maar slechts van den Wedhono, aan wien zijne dienstbetrekking hem ondergeschikt maakt.

§ 6. Dhesa-bestuur.

Het land van Soerakarta is buiten de hoofdplaats voor meer dan de helft door den Soesoehoennan aan zijne beambten, die op de hoofdplaats wonen, weggeschonken. Van elk stuk, 't welk paloenggoehhan heet, is aan ieder hunner het vruchtgebruik toegestaan en het bestuur toevertrouwd. Ten dien einde stelt ieder, die zulk eene paloenggoehhan heeft en dezelve niet bewonen noch dikwijls bezoeken kan, aldaar eenige personen in zijne plaats aan, die met een stuk zijner eigene landen begiftigd worden, en het beheerover de resthebben, waarvan zij hem de pacht moeten opbrengen. Deze door hem aangestelde lieden vormen dus het dhesa-bestuur, of naar onze wijze van spreken, het plattelands-bestuur, geheel ondergeschikt aan den Wedhono, die deersteeigenaar dezer paloenggoehhan is, en in dit opzigt Loerah-tabon genoemd wordt der Loerah's en Bekkel's, welke hij met de pacht en 't beheer zijner landen belast heeft. Hunne rangen zijn onderscheiden: een dhesa-hoofd, die denzelfden rang als

--- 342 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 127 dari 137

een Mantri heeft, is Dhemang: en zoo hij Dhemang Ngabehi is, dan staat hij met een' Kliwon gelijk. Deze ambten in het dorpsbestuur gaan, in geval van overlijden, somtijds aan den zoon of naasten bloedverwant van den overledene, doch meestal aan den meestbiedende, over. Dit geeft dikwijls aanleiding tot kuiperijen. De kleine man, die de opgezetene dezer gronden is, en dezelve bebouwt, heeft er eigenlijk niets van in eigendom, doch leeft van het dagloon alsmede van de producten, waarmede hij betaald wordt. Doch het is den Loerah of Bekkel ook vergund om het land van zijnen principaal, dat hem ter administratie gegeven is, weder aan de bevolking, die er op woont, te verhuren. Deze bevolking betaalt hem de pacht of huurschat vooruit, en kan het land vervolgens naar goedvinden bebouwen. Zulke verhuringen worden zelden voor langer dan één of twee jaren gemaakt. Wordt de bovengenoemde Bekkel of Loerah afgezet, dan moet de bevolking dienzelfden huurschat, 't geen niet billijk is, nog eens aan zijn' opvolger betalen.

Die landen welke de Keizer niet weggeschonken heeft, maar voor zich zelven behoudt, laat hij door Goenoeng's of Redhi's besturen, die er hem de pacht gedeeltelijk in geld gedeeltelijk in naturâ jaarlijks van op moeten brengen. Deze Goenoeng's genieten geene paloenggoehhan, maar bezoldigen zich zelven met den overwinst, welken zij door den onderpacht dezer landen aan Europeërs en aan anderen, maken kunnen. Hun aller opperhoofd is Toemenggoeng Mangkoe-Prodjo, die op de hoofdplaats zijn verblijf heeft. Aan hetzelfde beheer als deze landen waren in vroegeren tijd ook de Montjo-negoro onderworpen, waarin slechts weinige paloenggoehhan's gelegen waren. Aldaar hadden de bestuurders ook den titel van Boepati.

--- 343 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 128 dari 137

Eenmaal 's jaars, op het feest Garebeg-Moeloedh, kwamen zij, gelijk de Redhi's het nog gewoon zijn, op de hoofdplaats den Soesoehoennan hunne pacht brengen en hem hunne opwachting maken, zittende bij den Rijksbestierder beneden de Siti-hinggil op de Pagelaran, terwijl alleen de ambtenaren der negoro op de Siti-hinggil voor het aangezigt van den Soesoehoennan zitten.

§ 7. Bezoldiging.

Wij hebben gezien, dat de Soesoehoenan gewoon is zijne beambten te bezoldigen met landen, die paloenggoehhan genoemd worden. Deze Javaansche benaming komt van het werkwoord loenggoeh, zitten: en beteekent bezitting. van daar beteekent het ook de ambtsbetrekking, waaraan het bezit dier landen verbonden is. Onder de aldus bezoldigden behooren ook de geestelijke leden der Soerambi, de Djekso's der Toemenggoeng's, de Patih van den Rijksbestierder en de vrouwelijke beambten der Kapoetrèn. Doch het aantal van djoeng's of karijo's, waarmede zij naar mate van hunnen rang begiftigd worden, laat zich volstrekt niet bepalen naar het getal 't welk door hun titel wordt uitgedrukt. Indien een Pannewoe in de tijden van olim 1000 djoeng's of 1000 bahoe's ontving, en een Pannatoes 100; indien een Kliwon er 2000, en een Boepati nog meer bekwam, dan zijn hunne paloenggoehhan's deerlijk ingekrompen en onherkenbaer klein geworden. Ook gaat de betrekking van paloenggoehhan van een' overleden' ambtenaar slechts aan zijnen zoon over onder voorwaarden, waaraan deze niet altijd voldoen kan. Hij moet namelijk de nagelatene schulden van zijn' vader, die meestal insolvent te sterven komt, afbetalen, en daarenboven nog palenggah of patoembassing-sekar

--- 344 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 129 dari 137

aan zijnen Wedhono opbrengen. De eerstgenoemde contributie is die, welke aan een nieuw aangesteld beambte op de negoro is opgelegd; door Toemenggoeng's en Kliwon's aan den Soesoehoennan, en door lagere beambten aan het hoofd, waaronder zij staan, betaald wordt. De patoembassing-sekar is eene som, die bij dezelfde gelegenheid door een' beambte in het dhesa-bestuur aan zijn' Loerah-tabon moet opgebragt worden. Zijn nu de kinderen te onbemiddeld om deze betaling aftedoen, dan wordt de betrekking en daaraan verbondene paloenggoehhan van hunnen vader opgeveild, en aan den meestbiedende, die er bekti-geld voor geeft, geschonken. Ook laat een Wedhono zich somwijlen overhalen, om een' zijner ondergeschikten te ontzetten, en diens post aan een' ander te geven, die er hem veel bekti-geld voor biedt. Deze gewoonte van omkoopen heet ngesoer. Op deze wijze kan de wettige opvolger makkelijk verdrongen worden, en het bezit van zijn's vaders landen in vreemde handen overgaan. Zie C. F. Winter, Instellingen enz. Art 56.

Het zijn alleen de Pangeran's of prinsen, die ook met paloenggoehhan's bedeeld worden, in wier nageslacht het bezit dier landen erfelijk is, en op den oudsten zoon overgaat, die daarbij verpligt is uit de opbrengst van dezelven in het onderhoud zijner jongere broeders te voorzien. Doch deze erfenis gaat niet verder dan tot in het derde gelid, en kan alsdan naar het goedvinden van den Soesoehoennan weder ingetrokken worden.

Alle beambte en dus met sawah's gedonateerde personen onderscheiden zich door het regt dat zij hebben, van in plaats der hoofddoek, die het gewone hoofddeksel der Javanen is, eene kopjah te dragen, wanneer zij in 't gewaad hunner functie zijn. Deze kopjah heeft de gedaante van

--- 345 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 130 dari 137

onzen gewonen hoed, doch is iets kleiner en zonder rand.

Behalve bovengenoemde betaling in landen heeft er ook eene kleine betaling in geld plaats.

De Soesoehoennan zelf geniet voor den afstand der Montjo-negoro aan het Nederlandsch Gouvernement, een maandelijksch inkomen van circa 47,000 gld. en de regenten, die bij gelegenheid van dezen afstand uit hunne betrekking ontslagen werden, trekken van het Ned. Gouv. een maandelijksch pensioen. - Van 't gezegde inkomen, 't welk de Keizer heeft, schenkt hij een salaris van 1000 gld. 's maands aan zijnen Rijksbestierder. Buitendien stelt hij hem iedere maand eene som van 10,000 gld. in handen, die onder alle de ambtenaren der negoro naar evenredigheid van hunnen rang verdeeld wordt. Ook de Pangerang's hebben maandelijks toelagen in geld; en diegenen, welke in vroegeren tijd eene paloenggoehhan in de Montjo-negoro bezaten, en daarvan door het Ned. Gouv. gedepossedeerd zijn, worden daarvoor door den Soesoehoennan met een klein pensioen schadeloos gesteld. Nog zijn er in den kraton een zeer groot aantal van Pannakawan's, dat zijn paadjes en andere bedienden, die met den titel van Radhen-Pandji, een maandgeld, hoe gering het ook zij, gewoon zij van den Soesoehoennan te ontvangen.

§ 8. Belastingen.

De Soesoehoennan eischt geen' pacht van de paloenggoehhan's, welke hij zijnen dienaren in bezit heeft gegeven: maar eene andere belasting, welke de negoro somstijds, wanneer de Keizer eene extra-uitgaaf doen wil, betalen moet, en die goegoer-goenoeng heet, bestaat daarin, dat de Radhen-Adhipati en elk der Toemenggoeng's alsmede de andere beambten voor eene kleine som aangeslagen [aange...]

--- 346 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 131 dari 137

[...slagen] worden, welke elk hunner dan uit zijne eigene kas of uit de opbrengst zijner landen bij moet brengen.

Eene belasting is er, die eer den naam van bijdrage verdient, en beberran heet. Deze wordt opgebragt door de prinsen en andere leden van het Vorstelijk gezin, die elk naar vermogen bijdragen, om de schulden van een hunner, die insolvent kwam te overlijden, aftebetalen.

Eene andere soort van contributie is de Takertoeroen; van deze zijn de Hanonnanon's vrijgesteld. Dezelve werd in vroegeren tijd in materialen, zoo als hout, bamboe, steenen enz. geheven. Doch in de plaats hiervan is deze belasting den ambtenaren later in geld opgelegd, moetende zij toen het vierde gedeelte opbrengen van het tractement, dat zij maandelijks in handen kregen.

Ook moeten de Redhi's behalve de gewone pacht, nog ieder halfjaar een wang-pagoenoengan of redhi-geld opbrengen, bestaande in 2 rejalen per djoeng. Deze belastingen werden noodzakelijk geacht voor het onderhud van wegen, bruggen en magazijnen in het rijk van Soerakarta. Hierover waren beambten aangesteld die ook den titel van redhi hadden, doch wier beheer zich slechts over windlanden uitstrekte, dat wil zeggen over landen, waarvan zij niet het gebruik, maar waarin zij alleen de inspectie over den staat van wegen en bruggen hadden.

Doch, hoe het ook zij, het schijnt dat deze quasi belastingen vrij nalatig geheven werden, en den Soesoehoennan niet het noodige geld in handen bragten om zijne bruggen en wegen, die altijd in vrij slechten staat zijn, telaten repareeren. Daarom houdt het Nederlandsch Gouvernement hem van zijn inkomen maandelijks f 1000 af, om daarvan de rekeningen te soldeeren, die de Radhen-Adhipati inzendt, wanneer hij op verzoek of op last van den Resident [Resi...]

--- 347 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 132 dari 137

[...dent] van Soerakarta, de gedelabreerde wegen en bruggen, die binnen de residentie gelegen zijn, in een' beteren staat heeft laten brengen.

__________

§. 9. Aanmerking.

Wanneer men hoort zeggen, dat de Soesoehoennan, in den oosterschen zin des woords, eigenaar van den grond van zijn geheel rijksgebied is, dan zou men ligt in de verzoeking komen, van zijne onderdanen en vooral het landvolk tebeschouwen als eene arme gemeente zonder have noch goed. Doch dit denkbeeld wordt zeer sterk getemperd, wanneer men er op let, welk een groot gedeelte van zijn grondgebied de Soesoehoennan in groote en kleine stukken onder eene massa van dienaren van allerlei rang versnipperd heeft, waarvan elk weder een gedeelte aan subalterne dhesa-hoofden in gebruik geeft, terwijl het verders aan de kleine bevolking vergund is, om den grond, welken zij voor hunnen Loerah bebouwen, ook van hem te huren of tepachten. Deze gewoonte stelt dus onder de Javanen een zeer groot aantal van grondbezitters en grondgebruikers daar. het kwade hunner toestand is eigenlijk meer toeteschrijven aan de ongeregelde en vaak onbillijke wijze van verpachting. Elk nieuw aangesteld Wedhono eischt van de Bekkels, die in de paloenggoehhan van zijnen voorganger willen blijven dienen, op nieuw den pachtschat, dien zij reeds aan zijnen voorganger betaald hebben. Elk nieuw aangesteld Loerah of Bekkel moet aan zijn' Wedhono dien pachtschat weder

--- 348 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 133 dari 137

opbrengen, welken de man, waaraan hij (Loerah) opgevolgd is, hem (Wedhono) reeds opgebragt heeft: en liever dan zich eene voordeelige betrekking te zien ontglippen, zal een Javaan, hoe onbemiddeld hij ook zij, alles beloven en de onder hem staande bevolking knevelen, ten einde de schulden, waarin hij zich voor het opbrengen van palenggah of bekti steken moet, weder goed te maken. Elke onderpachter is dus gewoon van zijne ondergeschikten veel meer aftevorderen, dan hetgeen hij zelf aan zijn eigen hoofd inleveren moet, zoodat dekleine bevolking gewoonlijk de pacht, welke de eerste grondeigenaar van haar verlangt, in meer dan in duplo opbrengt. Doch zelfs deze drukking wordt door het patriarchale hunner zeden een weinig verzacht, en schijnt voor een volk, dat geduldig en sober is en welks grond niet spoedig is uitgeput, ook minder gevoelig te zijn, dan wij in 't algemeen beschouwende wel zouden denken. Ook merkt men in 't algemeen op, dat in een land, waar de beschaving, zelfs die der magthebbers, nog onvolkomen is, ook dáár in de handhaving der wetten geene vastheid en in 't beheer geene waakzaamheid verondersteld kunnen worden te bestaan; zoodat het aldaar heerschende despotisme, van deze middelen ontbloot, den kleinen man somtijds wel knevelen, maar deze tegen deszelfs uitwerkselen zich des tegemakkelijker in veiligheid stellen kan.

__________

Het behoeft geene uitlegging, zoo in het oog vallend is het, dat het landbeheer in het rijk van Soerakarta een getrouwer leenstelsel is, dan dat van de middeleeuwen in Europa: want in Europa ontaardedit stelsel weldra door de groote magt der leenmannen, die zich zelven onafhankelijk [onafhan...]

--- 349 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 134 dari 137

[...kelijk] en het bezit hunner fiefs erfelijk in hunne familje maakte. In het rijk van Soerakarta, waar de grootste paloenggoehhan nog zeer klein is, en waar de bezitter derzelve niet zeer magtig is en steeds in de nabijheid van den Vorst wonen moet, kan zoo iets niet ligt ondernomen worden. Hetgeen in eenige staten van Europa gezien is, dat de Souverein alle in leen gegevene en onafhankelijk gewordene fiefs allengs weder intrekt en bij zijn eigen erfgoed voegt, den grond aan deszelfs natuurlijken bezitter teruggeeft, de edelen gedeeltelijk ter zijde stelt, gedeeltelijk als een stoet van gesalarieerde hovelingen rond zich vereenigt, en in de rijkdommen der natie het middel heeft om in de behoeften van 't algemeen, en in het bestaan van zich zelven en van zijne beambten te voorzien; - dit, dunkt mij, is een toestand, waarvan het op Soerakarta heerschende leenstelsel juist het omgekeerde is. Want hier is het niet de natie, die haren Vorst en hare Boepati's onderhoudt; maar zij zelve wordt onderhouden met datgene wat hare beheerschers, wien eigenlijk alles toekomt, er haar van af willen staan. Niet waarschijnlijk is het dat dit regeringsbeginsel, aan zich zelven overgelaten, door eene langzame omkeering van zaken zou weggenomen worden. De gemeene Javaan denkt over eene principe, hoe ongerijmd het ook zij, niet veel na, gewoonte maakt er hem gemeenzaam mede; zijn grond is vruchtbaar, zijn karakter gehoorzaam, zijne behoeften weinig, zoodat er onder hen weinig stof tot omwenteling of ontwikkeling voorhanden is. De grooten onder hen, die een' meer ontwikkelden geest hebben, en niet vrij zijn van eenige zucht naar aanzien en magt, - deze zouden slechts burgeroorlogen kunnen stichten, waarvan de uitkomst niets ten voordeele van het volksbestaan veranderen

--- 350 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 135 dari 137

zou. De eerbied, welke de geringe Javaan gewoon is zijnen gezaghebber toetedragen, wischt alle denkbeeld van menschelijke gelijkheid in hem uit. Dit maakt hem lijdelijk gehoorzaam, doch zonder verkleefdheid en zonder veerkracht. Slechts een uiterste van ellende, eene al te felle verdrukking of persoonlijke beleediging of een sterk aangestookt fanatisme kunnen hem naar de wapens doen grijpen; doch hierbij heeft hij geen ander oogmerk dan wraak. Naar verandering van politiken toestand streeft hij niet: en indien een hunner opperhoofden het echter beproeven wilde, om zich van zijn' eigen Souverein onafbankelijk te maken en invloed op het bestaan des volks te oefenen, dan is het Nederlandsch Gouvernement in de nabijheid om hem te bedwingen.

Deze toestand brengt in het geheele Javaansche staatswezen wel eenige rust, maar het is de rust van verslapping en stilstand. De ongeschrevene Hadhat strekt den Javaan wel tot regel in zijn huisselijk en burgerlijk leven: maar dat geeft aan zijn nationaal bestaan geen verband, en aan zijne regering geene klem. Ook de Koran, alhoewel voor alle Mahomedanen een grondslag van wetgeving zijnde, strekt echter aan die der Javanen, die van dat boek maar eene schamele kennis hebben, tot geringen steun: de geestelijke leden der Soerambi zijn geen bijzonder groote kenners van het Arabische regt: gelijk de overheersching der Arabieren op Java, zoo is ook de kracht hunner begrippen onder de Javanen schier geweken: en de energie, welke de Islam aan de wetten harer belijders zou kunnen bijzetten, doet zich bij hen dus niet gevoelen. - De loomheid van den Soesoehoennan en de onverschilligheid zijner beambten bekommeren zich niet meer om eene getrouwe toepassing hunner eigene wetten. Indien zij de zaken niet

--- 351 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 136 dari 137

geheel laten varen, dan gedragen zij, in hunne wijze van dezelve te behandelen en aftedoen, zich meestal meer naar omstandigheden dan naar debepalingen der wet, en de kleine man, die zich niet durft beklagen, ondergaat vele wederregtelijkheden. Zulk een staat van verwaarlozing zou de natie, die er in verkeert, en er het hoofd geduldig onder nederlegt, eer tot eene langzame uittering dan tot eene herscheppende omwenteling kunnen leiden: en welligt zou het eerste plaats hebben, indien de nabijheid van het Nederlandsch Gouvernement niet eenige orde en billijkheid in de aangelegenheden van den inlander staande hield, en door zijne tusschenkomst niet eenigermate zorgde voor de belangens der Javanen, wanneer het gebrekkige en regellooze van hun eigen bestuur er niet in voorziet.

__________

Het is dus de natuurlijke wensch van ieder menschenvriend, dat een volk, welks vatbaarheid voor het goede onmiskenbaar is, en welks eenvoudige zeden door geene grove ondeugden besmet worden, ook eenmaal die voordeelen genieten moge, welke zijn goede aanleg en de gezegende natuur van zijn land hem waarborgen. Zijn aartsvaderlijk bestaan schenkt hem tot nog toe alleen het negative gelukder kindschheid, en de averregtsche staathuishoudkunde zijner eigene gezagvoerders, waaronder hij zich verbeeldt waarlijk vrij te zijn, laat hem onbewust, tot welk een' trap van meer degelijke welvaart hij verdient opgeleid te worden. Hij hebbe daarin slechts door eenen anderen meester te worden geholpen; en alhoewel hij aan het oude gewoon, vaak een vooroordeel hebbe tegen het nieuwe, behoeft de Javaan den heilzamen invloed van het Nederlandsch Gouvernement maar te ondervinden, om er

--- 352 ---

Nawala Pradata, Mounier, 1844, #247: Citra 137 dari 137

zich mede te verzoenen. Daarom zal het eene gelukkige tijd voor den Javaan der Vorstenlanden wezen, wanneer hij eens gebragt is onder dezelfde weldadige en verstandige regering, waaronder het grootste gedeelte zijner landgenooten tot hun eigen welzijn zich reeds bevinden.

D. L. Mounier.
L. H. Dr.

__________

 


Tijdschrift voor Neerland's Indië jrg 6, 1844 (1e deel) [volgno 3], hlm. 261–352. (kembali)
C. F. Winter, 'Regtspleging over der onderdanen van Z. H. den Soesoehoennan van Soerakarta', Tijdschrift voor Neerland's Indië jrg 6, 1844 (1e deel) [volgno 2], hlm. 99–129; Ibid. [volgno 3], hlm. 368–99; Ibid. [volgno 4], hlm. 479–501. (kembali)
C. F. Winter, 'Instellingen, gewoonten en gebruiken der Javanen te Soerakarta', Tijdschrift voor Neerland's Indië jrg 5, 1843 (1e deel) [volgno 2], hlm. 459–86; Ibid., hlm. 564–613; Ibid., hlm. 690–744. (kembali)
zulks. (kembali)
wêtokêna. (kembali)
durjanane. (kembali)
yèn. (kembali)
§ De op dit Javaansche wetboek gemaakte aanteekeningen hebben voor het grootste gedeelte betrekking op de woorden van den Javaanschen text. Maar vermits het teeken van aanhaling moeijelijk tusschen in de letters van 't Javaansche schrift te plaatsen is, zoo heb ik alle de aanteekeningen maar op de woorden van de vertaling overgebragt. (kembali)
Kurang jelas kata yang dimaksud. (kembali)
10 § Hetgeen in deze bijvoegselen vervat is, strekt ook tot opheldering van hetgeen de Nawolo-Pradhoto behelst; doch liever dan het onder de aanteekeningen te verspreiden, heb ik dezelve afzonderlijk genomen, om het in eene meer natuurlijke orde te kunnen behandelen. (kembali)